Youp van ’t Hek heeft elke dag twee sokken aan die niet bij elkaar horen. Een pact met zijn kleinzoon, Sam, nu 9 jaar oud. Die kwam een paar jaar geleden de woonkamer in met aan zijn linkervoet heel iets anders dan aan zijn rechter. Dat kan zo niet, zei zijn moeder, die bijval zocht bij Youp. Zeg jij hem eens dat dat zo niet kan. Maar opa koos de kant van de rebel.
Sindsdien doen ze het altijd, Sam en hij. Andere familieleden sloten zich de afgelopen tijd aan bij het sokkenpact. Sams moeder niet.
Vandaag is links geel en rechts hemelblauw met stippen in allerlei kleuren. De sokken steken in vaalbruine laarsjes, waarvan er een op het dashboard rust. Youp van ’t Hek zet Radio 1 aan, zakt nog wat verder onderuit op de bijrijdersstoel van de Volvo XC60 en valt in slaap. Simon rijdt. Simon rijdt altijd.
Het is begin november 2018. We zijn onderweg naar theater De Voorveghter in Hardenberg, in het oosten van Overijssel, waar Youp vanavond een try-out speelt van Met de kennis van nu. Zijn 27ste solo cabaretprogramma, negen oudejaarsconferences meegeteld. Alle voorstellingen, tot in de zomer van 2019, zijn uitverkocht.
Drie keer zoek ik Youp van ’t Hek op in het jaar voorafgaand aan zijn 65ste verjaardag. De eerste keer in de lente, als hij na mijn binnenkomst eerst het volume van Mendelssohns Lieder ohne Worte weg moet draaien. („Ik heb al mijn hele leven veel met piano”, zegt hij als we elkaar eenmaal kunnen verstaan.) Het gaat over ‘de grap’ die middag, bij hem in de tuin, grenzend aan het Vondelpark, en over hoe het allemaal begon. De tweede keer is midden in die lange, droge zomer, in Bergen aan Zee, waar hij een zomerhuis heeft en waar zijn zachtgele MG cabriolet, bouwjaar 1969, op het gras staat. Ik vraag hem naar zijn familie en wat voor vader en opa hij is. En dit is de derde keer: mee naar een voorstelling.
Van een try-out is al bijna geen sprake meer, zegt hij als we Amsterdam net uit zijn. Goed, het decor is er nog niet, maar de grapjes zitten in het hoofd en sinds deze week is muzikant Rens van der Zalm erbij. „Ik denk dat de mensen in Hardenberg vanavond wel een normale voorstelling krijgen.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline07youpvanthekandreasterlaak.jpg|//images.nrc.nl/HE3cMUPP3jF8dPK9U20xA7-lfrY=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline07youpvanthekandreasterlaak.jpg)
Rens, een bescheiden en goedlachse Rotterdammer, heeft laatst bij het verwisselen van een knipperlicht zijn hoofd gestoten tegen de motorkap. Daar hield hij een wond aan over ter grootte van een dubbeltje, bovenop z’n kale hoofd. En een week later was hij in zijn werkruimte in de weer met hout – hij maakt gitaren – toen hij bukte om iets te pakken en bij het omhoog komen vol op de onderkant van de zaagtafel knalde. Zelfde effect. De twee wondjes, vlak naast elkaar, zijn donker nu, bijna zwart.
De bedoeling is dat hij tijdens de show achter een wit doek zit, zodat het publiek hem niet ziet en alle aandacht naar Youp gaat. Maar de twee technici van het clubje – de ervaren, stille kracht Anne en de jongere, net bij het gezelschap aangesloten Len – hebben al gezien dat het Hardenbergse podium best ondiep is. Het is lastiger dan normaal om Rens, verwondingen incluis, onzichtbaar te maken.
Om half vijf staat Youp in spijkerbroek en lichtroze overhemd voor een lege Voorveghter. Rens zit met accordeon achter het doek, Anne en Len bij de mengtafel in het midden van de zaal. Simon struint rond in de coulissen.
Ze repeteren het titelnummer, waar het programma mee opent.
„Kom maar met je muziekje”, zegt Youp.
Rens speelt, Youp zingt. Linkerhand in de broekzak, rechter meedeinend op het walsje, blik in het zaallicht.
Tegelijk met de slotzin wordt het donker.
„En dan één seconde later, Len”, zegt Youp. „Van: nú - tha. Hij maakt dat typische Youp van ’t Hek-geluid, klakkend met de tong. Dat hij twintig jaar geleden, in zijn tiende programma De waker, de slaper en de dromer, al gebruikte om het op afstand ontgrendelen van een auto na te bootsen, en dat hij ook gebruikt als hij mij vertelt hoe tot het laatst aan zo’n cabaretprogramma gesleuteld wordt. „Ik kan ook zeggen: jongens, dat liedje, tha, dat gaat eruit.”
Dit liedje gaat er niet uit. Maar het zit er ook nog niet helemaal in. Halverwege de tweede repetitie raakt hij de tekst kwijt. „Met de kennis van nu, wat waren we dom, alles wat recht was dat lulde ik krom, we dansten en sjansten in ieder café…” Lange stilte. „En dan komt… Siiiimon?”
Nog maar eens. Nu haalt hij de finish wel, en het licht valt ook precies goed. Glunderend naar Len: „Kíjk. Snelle leerling.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline01youpvanthekandreasterlaak.jpg|//images.nrc.nl/2WIr4FkwTuEez0YcNdLqEV4PeYw=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline01youpvanthekandreasterlaak.jpg)
Het begon met middelbareschoolcabaret, vertelt hij als we in zijn tuin aan het Vondelpark zitten. Youp had daar wat grapjes voor bedacht, maar er waren ook leraren bij betrokken, en die zeiden: dát gaan we niet zeggen. Dát ligt gevoelig voor de leraar Nederlands, en dáár breng je de conciërge mee in verlegenheid. Alles wat op het randje was, werd geschrapt. Toen hij ’s avonds voor zijn medeleerlingen stond en het brave gedeelte gedaan had, zei hij: tróuwens… en toen kwamen die tien minuten alsnog. Daarmee kreeg hij iedereen pas echt aan het lachen. Toen hij van het podium afstapte, zei hij tegen zijn jongste broertje: Tommie, dit ga ik doen.
Als student begon hij cabaretgroep NAR. Man Vermist, in 1983, was officieel van het gezelschap, maar de facto al Youp solo. In januari van dat jaar werd hij gevraagd een stukje te doen in De Alles is Anders Show van presentator Aad van den Heuvel. Stomtoevallig was dat de uitzending waarin Boudewijn Büch en Gerard Reve hun hoog opgelopen ruzie over een Parool-interview zouden uitvechten. Miljoenen schakelden in. Youp koos na lang twijfelen voor Lenen lenen betalen betalen, een driftig nummer over hebberigheid en schulden maken. De volgende ochtend om tien over negen was de hele Man Vermist-tournee uitverkocht.
Hij staat op. „Wil je de schrijfkamer zien?”
We gaan twee trappen op. Aan de muur hangt een foto van zijn vrouw Debby, zijn twee dochters Sterre (39) en Anna (30) en zijn zoon Julius (28). Ze staan om een blauw-wit Volkswagen-busje heen. Kleinzoon Sam is er ook. Hij staat uitbundig lachend op de bumper.
Dat busje was „vrij essentieel”, zegt Youp. Begin jaren tachtig, toen hij zelf 28 was, wist hij het allemaal niet meer. Of hij wel door moest gaan met dat cabaret. En hij was alle adviezen beu. ‘Weet je wat jíj moet doen?’ Dus hij stapte in dat busje, destijds nog groen, en reed langs de Franse kust. Vijf jaar geleden, toen hij 60 werd, kreeg hij deze foto van Debby en de kinderen.
Na de doorbraak – 1983, Lenen lenen betalen betalen – vroeg de VARA al snel of hij een oudejaarsconference wilde doen. Nee, zei hij. Hij vond dat hij daar nog niet klaar voor was. Ze bleven het vragen. Pas in 1989 zei hij ja. Zoals hij ook Carré lang uitstelde. Als ik eenmaal in Carré gestaan heb, zei hij dan tegen Debby, kan ik niet meer naar Carré toewerken. „Maar toen het eenmaal zover was, ben ik wel zo arrogant geweest om er meteen een máánd te gaan staan.”
Ik zag je gisteren op televisie, zei Toon Hermans. Je bent een leuk kereltje
Hij woonde op de Prinsengracht toen op een dag de telefoon ging. Toon Hermans. Zijn grote voorbeeld: toen Youps ouders hem als kind eens meenamen naar Carré, voor Toon, had hij gefascineerd om zich heen gekeken. De lol die iedereen had. Hoe iedereen zat te genieten.
Ik zag je gisteren op televisie, zei Toon Hermans. Je bent een leuk kereltje. Máár: het is een heel klein kastje hè, Youp van ’t Hek. Sta eens stil. Ik haakte af. Op toneel kun je alle kanten op hoppen, maar op tv komt het in een heel klein kastje.
Hier op zijn schrijfkamer, zegt Youp, is hij gelukkig. Hij gaat er soms ’s nachts naartoe, om na te denken en brieven te schrijven aan vrienden. Er is een aangrenzende logeerkamer met tweepersoonsbed, waar hij soms ’s middags even gaat liggen.
Aan de muur hangt een cartoon die Peter van Straaten voor hem maakte. Een zaal vol bulderende, in hun stoel achterover hangende mensen, en in het midden een man met een strak gezicht die roept: Meneer van ’t Hek, u denkt zeker dat u leuk bent?
Maar het mooist is het korte briefje dat ernaast hangt, in een lijst met een dikke zwarte rand. Het is maar één zin, getypt in uitsluitend kapitalen. Het briefje komt van Toon Hermans. Hij kreeg het in 1995, toen hij voor het eerst in Carré had gestaan. Er staat: Vanavond ben ik jaloers op Youp van ’t Hek.
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline06youpvanthekandreasterlaak.jpg|//images.nrc.nl/8fID22Zqk8pknykx6aKmEK2--Vw=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline06youpvanthekandreasterlaak.jpg)
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/data41880197-0a5574.jpg)
Op die kamer schrijft Youp ook zijn wekelijkse column voor NRC. Daar houdt hij onderin beeld de teller in de gaten; er is ruimte voor 675 woorden.
In november, als we de ochtend na de voorstelling zitten te ontbijten, komt het gesprek op de column. Die schrijft hij sinds 1985. Aanvankelijk op de sportpagina’s, tot hij op een dag alle „bekakte hockeyers” wel te grazen had genomen, en de „gereformeerde korfballers” en de „domme voetballers”. Hij verhuisde naar de achterpagina van de zaterdagkrant. Elke vrijdagochtend rond tien uur gaat hij ervoor zitten; rond vier uur is het stukje af. Daarna belt hij een handjevol vrienden om hem voor te lezen. Die mensen zitten erop te wachten. Soms hebben ze nog iets op te merken of toe te voegen. Rond half vijf levert hij hem in bij de krant.
Ja, maar goed, voor mij bestaat de wereld uit wijven en eikels
Iemand zei laatst tegen hem: maar als ik hem lees, lijkt het of je dat zó even hebt opgeschreven. Dat is juist de bedoeling, zegt hij. Hij legt hem weleens een uurtje weg, of begint opnieuw, of haalt de clou naar het begin.
Als ik in april bij hem thuis ben, is het niet zo lang geleden dat hij in het openbaar ruziede met Paul de Leeuw om het woord ‘pisnicht’ dat hij in een NRC-column had gebruikt. En in november is het een maand nadat hij op die plek schreef over de getuigenis van Christine Blasey Ford, die zei te zijn aangerand door kandidaat-opperrechter Brett Kavanaugh. „Waarom dit wanstaltige amateurtoneel (…).” schreef hij. „Dit is toch gewoon een van de miljoenen dronken studentenkamerincidentjes?”
Daar zei je achteraf over: ik ging te kort door de bocht.
„Nou, niet over mevrouw Ford. Die mevrouw en dat Amerikaanse circusje: fuck you. Maar je kon hem ook anders lezen. Het leek alsof ik alle klachten over seksueel geweld opzij schoof. Dat schreef ik niet, maar dat stond er een beetje wel. Dus had de schrijver, deze man hier, het niet goed gedaan.”
Je kunt ook zeggen: ik was er niet bij, ik kán het mis hebben, en dan maak ik iemand die is aangerand uit voor leugenaar.
„Ik heb vaker gezegd: ik doop mijn pen in mijn hart, en wat ik daar aantref, wat ik voel dat ik denk, schrijf ik op. En dan zal ik er ook weleens naast zitten. Maar het is een column, hè? Het is een cabaretier die dit denkt. Misschien was die gedachte niet goed. Maar ik had die gedachte wel. Punt. Debby had het al voorspeld. Ik had hem net ingeleverd, en stuurde die column ook even naar haar. Ze zei meteen: hier krijg je goed gezeik mee, vriend.”
Heb je het idee dat er de laatste tijd vaker ‘goed gezeik’ is over je columns?
„Ja, er is wel iets aan het veranderen. Ik schrijf daar niet bewust tegenin of zo. Maar ik merk het wel om me heen. Laatst zat ik met wat vrienden en één van hen zei: dat kan nu natuurlijk niet meer. Ging ook over vrouwen. Ik zei: natuurlijk wel. Jongens, hou eens op. Je komt ergens binnen en in de hoek zitten vijf mooie vrouwen. Daar mag je het met die mannen toch wel even over hebben? Die gedachte is toch niet weg? Dat je denkt: ‘Leuk wijf’? Tenminste, bij mij niet.”
Misschien is de blik van een 65-jarige heteroseksuele witte man wel een beperkte blik.
„Dat is zéker een beperkte blik. Zéker. Maar volgens mij zijn alle blikken beperkt. Bij mij al 65 jaar.”
Maar de groep waar jij toe behoort, heeft lang weinig tegenspraak hoeven dulden.
„Ik ben helemaal niet tegen verandering. Om iets anders te noemen: dat zwartepietgedoe. Ik snap dat zó goed. Dat de maatschappij veranderd is. Maak daar toch gewoon Smarties-pieten van, man. Ik heb een kleindochter van drie, wat kan haar het schelen. Die Sinterklaas is al indrukwekkend genoeg. Maar heel eerlijk: stel, ik woon in Dokkum en ik wil met mijn kinderen naar de intocht, en er komt een stel idioten met een bus uit Amsterdam. Ik moest wel lachen dat ze gewoon die weg hadden afgesloten. Van: dááág, wij zijn even een kinderfeestje aan het vieren. Ik snap die kant ook. En over die #MeToo-toestand: de discussie vind ik niet raar. Wat er nu gebeurt, vind ik niet raar. Al denk ik ook hierbij, andersom: ik heb toch godverdomme wat wijven jongens het hoofd op hol zien brengen, binnen bedrijven, en ik ken wat verhalen van dames die zich omhoog geneukt hebben. Het is niet zo dat wij mannen het allemaal gedaan hebben. En dat tegengeluid wil ik graag laten horen.”
In dit nieuwe programma voer je je vader op, die je ooit adviseerde ervoor te zorgen dat een deel van de mensen een ‘tyfushekel’ aan je heeft. Daar horen ook mensen bij die vinden dat je bent blijven hangen in een bepaalde manier van denken. Zoals je nu ook weer ageert tegen aspecten van #MeToo. Of ‘wijf’ blijft zeggen.
„Ja, maar goed, voor mij bestaat de wereld uit wijven en eikels. Een aantal dingen zit wel in de taal ingebakken. Kijk, natuurlijk ben ik het eens met #MeToo. Natúúrlijk. Heel veel mannen hebben het heel erg verkeerd gedaan. Maar ik wil er ook kritisch naar blijven kijken. Dat zie ik als mijn werk als columnist.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline12youpvanthekandreasterlaak.jpg|//images.nrc.nl/ONzmwBwe3xIlRU_oSmhNi3vAAWA=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline12youpvanthekandreasterlaak.jpg)
Ik wil sterven in het harnas”, zingt hij in het tweede liedje dat in Hardenberg gerepeteerd wordt. De tekst is karakteristiek Youp van ’t Hek: over de goede kanten van het leven, met een vleugje heimwee naar vroeger, en alles in het licht van de dood. Het is een nummer dat al langer in zijn hoofd zat, zegt hij later tegen me. „De dood is onontkoombaar. Je moet hem niet te veel noemen, maar je moet hem ook niet proberen te ontwijken.”
Vier scenario’s beschrijft hij, waarin de dood hem best zou mogen komen halen. Als hij met vrienden in de kroeg zit en net in beschonken overmoed het biljart op is geklommen. Naast zijn vrouw in bed, als hij haar net nog aan het lachen heeft gemaakt. Met zijn familie aan het diner, als ze net geproost hebben. Of op het toneel, in een uitverkocht theater. („Maar daar moet je natuurlijk niet aan dénken, man”, zegt hij de volgende ochtend over dat vierde scenario. „En dan die achthonderd man naar huis.”)
Ze spelen het liedje vijf keer achter elkaar. Hij gaat steeds een beetje meer schmieren met de tekst, kijken wat er binnen de melodie mee kan.
„Mooi, hè”, zegt hij door het doek heen tegen Rens. „Ben je gelukkig?”
„Ik ben héél gelukkig.”
Eind 2015 kon het hem niets meer schelen of hij doodging, en hoe.
Tijdens een voorstelling in Papendrecht begon na een paar minuten alles te draaien. Ik ben zo terug, zei hij tegen de zaal, maar hij wist al: ik ben helemaal niet zo terug. In de kleedkamer zag hij in de spiegel hoe hij neerging.
Er waren drie artsen in de zaal. Die stonden meteen bij hem. Simon belde een ambulance. Er werd bloed geprikt, zijn hartslag werd gemonitord, alles werd gecontroleerd. Er werd niks gevonden.
Zo ging het toen al maanden. Youp voelde zich avond aan avond beroerd. Twee keer was hij ingestort met pijn in zijn rug. Hij was constant moe. Maar in het ziekenhuis was elke keer niets te zien.
Maandag 14 december stond hij in de schouwburg van Middelburg. Een van de favoriete bestemmingen van Youp en de andere mannen, omdat ze dan slapen in hotel-restaurant De Campveerse Toren, in Veere, een kwartiertje verderop. Eigenaresse Hendrina heeft een ge-wel-di-ge wijnkelder. Daar wordt het altijd met gemak half drie ’s nachts. Een neef van Youp was mee, die zou hij die kelder even laten zien. Ze zochten een paar mooie flessen uit.
Weer bij de tafel zei Youp: jongens, ik haak af. Ik wens jullie een geweldige avond, maar ik ga slapen.
Zó, zei iedereen. Jij gaat slápen? In Véére?
Boven ging hij bijna door zijn bed van moeheid.
In de pauze van de voorstelling, de volgende avond, stond er plots een jongeman in zijn kleedkamer. Wie bent u, vroeg Youp. Ik ben dokter, zei de man. Ik kom voor u.
Simon had hem zien staan, voor de pauze. Doorweekt. Steeds steun zoekend bij een stoeltje. Hij had tegen de mensen van het theater gezegd: bel iemand, hij moet van dat toneel af.
Die avond besloot Youp: de hele tournee gaat eruit. Nu moet ik eerst weten wat er met me aan de hand is.
Via een vriend kwam hij bij een arts die de reputatie had dat ze het in elk geval nooit opgaf. Als ze niets kan vinden, had de vriend gezegd, legt ze zich daar niet bij neer. Hij maakte een afspraak, zij stelde hem anderhalf uur lang vragen. Ze plande een MRI-scan voor maandag, een week na Middelburg.
„Toen kwam ik ’s ochtends in het ziekenhuis bij die scan, en kreeg ik te horen dat het pas om vijf uur ’s middags kon. Nou, dan wacht ik toch. Ga ik beneden wel een boekje zitten lezen. Dat was mijn stemming over de dood: het kon me niks meer schelen. Ik was zó moe. Het was al een half jaar aan de gang. Er waren wel tachtig buisjes bloed afgetapt. Dus toen heb ik wel geleerd dat als je ziek bent, en je gaat langzaam naar de uitgang, dan kan het je niet zoveel meer schelen.”
Tijdens de scan viel hij twee keer in slaap. Kunt u inademen, en dan uw adem vasthouden – en weg was hij weer. Trokken ze hem uit die MRI-machine: u moet wel wakker blijven!
Twee dagen later belde de arts. Ook zij had niets gevonden dat verklaarde waarom hij zich zo ziek voelde. Maar we gaan niet stoppen, zei ze. Ik vind dat er naar uw hart gekeken moet worden. Niet morgen, of vanmiddag, maar vanochtend. Ik heb de afspraak al gemaakt.
Youp kreeg een hartkatheterisatie, met een cameraatje naar binnen, en binnen een half uur lag hij open. Een zesvoudige bypass.
In februari 2016 pakte hij zijn NRC-column weer op, een maand later begon hij voorzichtig weer met optredens. De arts schreef hij een lange brief, met de vraag of ze zijn dokter wilde worden – daar zei ze ja op – en hij bracht een grote bos rozen. „Zij heeft doorgezet. Zij heeft mijn leven gered.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline14youpvanthekandreasterlaak.jpg|//images.nrc.nl/G1NwT_rwqKuGeWuFoZ9QXXvmAqo=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline14youpvanthekandreasterlaak.jpg)
In de tuin van zijn zomerhuis in Bergen aan Zee, op een paar honderd meter van het strand, staan twee houten doeltjes. Aan de schutting hangen metalen reclameborden van Martini en Ginder Ale, Belgisch bier van hoge gisting. Een van de doeltjes heeft een paal overdwars, op ongeveer een halve meter hoogte.
Youp legt uit welk spelletje daarbij hoort. Je legt de bal hier neer, precies tot waar de over het droge gras uitgestrekte tuinslang reikt, en probeert hem op dat balkje te stiften.
Zijn goede vriend Guus Meeuwis is er heel goed in, zegt hij. Sam, van de sokken, mag van dichterbij.
Hij doet een poging, maar mikt net te hoog, en ik daarna ook.
Met Debby heeft hij hier vanochtend bij een strandtentje gezeten. Ze zijn net terug van vijf weken Italië met z’n tweeën. Begonnen in Como, in de Italiaanse Alpen, daarna Lecce, in de hak van de laars, toen door naar de punt, Sicilië, en ten slotte Napels. („Ik ben redelijk Napels-verslaafd.”)
Debby leerde hij kennen toen iemand hem meenam naar haar eindexamenfeestje. Ze werden verliefd en waren vier jaar samen. „En toen zijn we uit elkaar gegaan, want Debby werd hartstikke verliefd op een echte man. Ik was een jochie, ik was zo.” Hij houdt zijn vlakke hand op anderhalve meter hoogte. „Ik wilde cabaretier worden, en Debby was een beetje klaar met dat, eh…”
…dat speelse?
„Ja, dat deel. En Kees was een echte man, met een auto. Met hem is ze getrouwd en kreeg ze een prachtige dochter, Sterre. Dat huwelijk is na acht jaar geknald. Toen kwamen we elkaar weer tegen. En nu zijn we zestigers. Als iemand me vraagt hoeveel kinderen ik heb, zeg ik: we hebben drie kinderen. En trouwens, met Kees zijn we de dikste vrienden. Toen niet, in het begin niet, maar later is dat allemaal goedgekomen.”
Wat voor vader ben je?
„Ik kan goed met ze opschieten. Met alle drie. Er wordt veel gelachen. Julius komt zaterdag voetbal kijken. In Amsterdam wonen twee van de drie om de hoek.”
Je was geen strenge opvoeder, lijkt me.
„Absoluut niet. Debby kwam binnen met Sterre, die was toen vier of vijf. Anna kregen we in ’88, Juul in ’90. Dat was de tijd dat ik van beroemd wereldberoemd werd, met die eerste oudejaarsconference en zo. Toen heb ik de speellijst erbij gepakt en gezegd: de zaterdagen gaan eruit. Ik kon met Julius naar het voetballen en leuke dingen doen met mijn dochters. We kochten dit zomerhuis in die tijd. Die vader was ik. En als ik weg was, belde ik. Elke avond om zeven uur, een uur voor de show begon. Dan vertelde ik ze een verhaaltje over een rare kabouter die met me op reis was. De jongsten zeiden: neem hem nou een keer mee naar huis. En als ik er weer was: heb je hem bij je?”
Delen je kinderen in je rijkdom?
„Mijn eigen vader zei: als het bij jou regent, mag het bij de rest een beetje druppelen. En het regent bij mij behoorlijk, al vrij lang. Mijn kinderen staan niet met een daklozenkrant bij de Albert Heijn, zal ik maar zeggen.”
Maak je je eigenlijk nog ergens zorgen over?
„Nou, bewaar hem maar even voor dit artikel. De Volkskrant van vandaag, 27 juni 2018. Toen ik daar pagina voor pagina doorheen ging, dacht ik: we staan er niet goed voor. Rutte die tot hier in de leugens zit, ontbossing, andere troep… ik vind het wel veel.”
Misschien vond je het dertig jaar geleden ook veel. In Lenen lenen betalen betalen gaat het over de ‘bom die boven ons hangt’.
„Dat is waar. Maar er zijn dagen dat ik somberder ben. Dat ik denk: wat doen we… wat zijn ze… (denkt na). Ja.”
En denk je dan ook: ik moet de auto laten staan en vegetariër worden?
„Nou, je ziet mij nooit meer een stukje kip bestellen. Door de beelden die ik gezien heb. En ik eet ook al jaren geen varkensvlees meer. Ik kijk op de kaart en als zo’n kerel vraagt of er allergieën zijn, zeg ik: ja, ik wil geen varkensvlees. Ik heb een dochter die vegetariër is, vanaf haar tiende, dus die discussie wordt thuis ook wel gevoerd. Waarom doen we dit? En ik merk aan mezelf dat ik wel wat… ik ben wel veranderd, ja.”
Omdat je weet: ik mag dan 64 zijn, maar mijn kinderen en kleinkinderen moeten het nog even volhouden.
„Ja, en al die bedrijven, al die supermarkten die zeggen: de mensen willen het. Wij doen gewoon wat de mensen willen. Dan denk ik: dan gaan de mensen het maar even niet bestellen, en dan beginnen we bij Youp van ’t Hek.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline19youpvanthekandreasterlaak.jpg|//images.nrc.nl/jQ50as-cvEmtoUHOX7YSGLcdhY4=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline19youpvanthekandreasterlaak.jpg)
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline08youpvanthekandreasterlaak.jpg|//images.nrc.nl/FMf6IT84nPg7qdryvgTNorAouAE=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline08youpvanthekandreasterlaak.jpg)
We lunchen bij een strandtent. Hij bestelt de geitenkaassalade en een fles Spa Blauw.
Het gaat nog even over waar hij bang voor is. „Een paar jaar geleden was ik in een viswinkel toen de Hollandse nieuwe net gevangen was. Er stond een enorme rij. En halverwege zegt die man: ze zijn op. Toen heb ik staan kijken naar het gedrag en het commentaar. Dan moet je beter inkopen, ik sta hier godverdomme… nou goed, al die reacties. Dat zit nog altijd in mijn hoofd, voor als er écht iets gebeurt in de wereld. Dan denk ik: ik was ooit op een zaterdagochtend in een van de rijkste landen ter wereld toen de haring op was, en ik heb dit toen al in het klein gezien.”
Als we opstappen, zit aan de rand van het steigerhouten terras een man, baby op schoot, die Youp overduidelijk herkent en hem aankijkt. Youp blijft staan en kijkt terug. Hij knikt vriendelijk.
„Goeie baby”, zegt hij voor hij verder loopt.
Ik vraag hem of hij vaak herkend wordt, en hoe hij daarmee omgaat. Hij vindt het niet vervelend, zegt hij. „Ik ben van iedereen.” Bovendien: als iemand hem op straat of na een show benadert, gebeurt dat gemoedelijk, vriendelijk. „De meeste mensen zijn gewoon hartstikke aardig.”
Ik merk op dat dat niet echt rijmt met zijn anekdote over de haring.
Hij rectificeert. „De meeste mensen zijn hartstikke aardig, zolang er vis is.”
Twee uur voor de voorstelling begint, eten we in een restaurant op een paar minuten van het theater. „Hoe gaat het hier?”, heeft hij de eigenaresse meteen na het binnenlopen gevraagd. „En je man? Hoe oud is-ie nu?”
Toen zijn we uit elkaar gegaan, want Debby werd hartstikke verliefd op een echte man
Rondom de optredens van Youp van ’t Hek draait veel om regelmaat en tradities. Spelen ze in De Voorveghter, dan eten ze hier en slapen ze in hotel De Zon, verderop in Ommen. Hij kent de uitbaters, stuk voor stuk. Hij vraagt naar hun levens en luistert naar de antwoorden.
Zoals hier hebben ze overal vaste adresjes. Binnenkort staan ze in Groningen, maar dan is er ook een groot congres in de stad. Het vaste hotel zat al vol. Nu zitten ze in een soort appartementencomplex. „We zijn best een beetje van slag”, zegt Simon.
En na optredens in de schouwburg van Middelburg slapen ze dus steevast in De Campveerse Toren, in Veere. Waar ze die ge-wel-di-ge wijnkelder hebben. Hendrina staat dan ’s avonds laat nog op ze te wachten met kaasjes en hapjes. Binnenkort zijn ze er weer drie dagen.
„Jij hebt er nog nooit gedronken”, zegt Youp tijdens het eten tegen Len. „Dan ga ik je de wijnkelder laten zien.”
Hij maakt er altijd een grapje van, dat hij de sleutel van die kelder van Hendrina afpakt en hem dus voor het restant van de avond tot z’n beschikking heeft. Om zelf te kunnen afdalen en iets uit te zoeken. Hij vertelt hoe dat gaat. „En dan doen we die, en dan doen we die, en dan doen we die. Ik wil ook helemaal geen prijzen weten. We hebben daar zelfs weleens…”
Youp onderbreekt z’n verhaal en kijkt mij aan.
„En dat gaan we níet teruglezen in NRC, anders vertel ik het niet. Dus je kan nu kiezen.”
We zullen zien, zeg ik.
„Neee.”
Vooruit, off the record.
„We hebben daar een keer twee dagen achter elkaar gespeeld. Een show in Middelburg, en daarna tot diep in de nacht gedronken in De Campveerse Toren met Hendrina. De mooiste wijnen uitgezocht. Toen de rekening kwam, bleken we meer aan de wijnkelder te hebben uitgegeven dan we verdiend hadden met twee avonden in de schouwburg.”
Daar lacht de tafel nog eens om, ook degenen die allang wisten wat er kwam.
Al die vaste regelmaat lijkt hier en daar te grenzen aan bijgeloof. Youp heeft altijd dezelfde grote rode koffer bij zich, met foto’s van dierbaren tegen de binnenkant geplakt: Debby, de kinderen, vrienden die er niet meer zijn. Hij heeft een brede, zwarte buikriem voor onder z’n overhemd, waar tijdens de voorstelling het zendertje van zijn microfoon aan hangt. Dat is al jaren dezelfde riem. Als-ie stukgaat, zegt Youp, dan laten we hem repareren. En ook de rood-wit gestreepte handdoek die om zijn nek hangt als hij na de buiging, het applaus en de bloemen het toneel weer opkomt voor de toegift, is al jaren dezelfde.
Simon houdt tijdens het eten de tijd in de gaten. Stipt om zeven uur vraagt hij de rekening.
„Dat van die wijn in Zeeland, hè”, zegt Youp als we de auto instappen.
Ja?
„Dat mag je ook eigenlijk best opschrijven.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline23youpvanthekandreasterlaak.jpg|//images.nrc.nl/M0jgHjZRv2ownJ0QxQYNIzDsipo=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline23youpvanthekandreasterlaak.jpg)
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline11youpvanthekandreasterlaak.jpg|//images.nrc.nl/0Bj3SMb1RBlXggRwPysBz_bdbXE=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline11youpvanthekandreasterlaak.jpg)
Vlak voor de voorstelling willen Youp en Rens één nummer, Op reis, nog een paar keer doen. Maar dan lijken ze elkaar ineens niet meer aan te voelen. Rens begint op accordeon, Youp valt in met de eerste zin – ‘Ik wil nog zó graag op reis…’ – maar gaat te snel door naar de tweede. Hij houdt net niet lang genoeg in.
„Ik ben het kwijt”, zegt hij.
Ze proberen het nog eens. Weer gaat het na een paar maten al fout.
„Nee, Youp”, zegt Rens. „Je gaat te snel.” Hij wil dat Youp na de eerste zin even ademhaalt en dán de tekst hervat. Maar als Youp dat doet, voelt het voor hem alsof hij achter de melodie aan struikelt en stopt hij instinctief, uit zichzelf.
„Weet je wat ik doe”, zegt hij. „Ik spreek hem vanavond wel.” Zonder muziek dus.
Maar een seconde later is hij weer strijdvaardig. Kom, we gaan nog een keer.
Het lukt weer niet.
Youp: „Mag-ie iets langzamer?”
Rens: „Ja, maar jij gaat zelf steeds zo snel.”
Youp: „Oké.”
Rens: „Als je na ‘reis’ even twee, drie, en dan…”
Youp: „Ja, ja, ik weet het, ja.”
Gaat-ie weer. Accordeon, die eerste regel, hij telt, wacht, en dán de tweede regel. ‘Naar de allerrrmooiste oorden…’ Achter Youps rug knikt Rens goedkeurend. Maar Youp kapt weer af.
Rens: „Dit was hem.”
Youp: „Nee, het gaat niet goed.”
Rens: „Wil je hem morgen nog eens doornemen, en ’m vanavond gewoon zeggen?”
Youp, na een paar seconden: „Nah, nog één keer.”
Het wordt misschien wel de slechtste poging van allemaal. Youp steekt zijn handen in zijn zakken en geeft definitief op. „We doen hem gewoon als gedichtje.”
In de foyer spreek ik nog snel wat bezoekers. Aan een tafel in de hoek zit een echtpaar uit Balkbrug, allebei in de tachtig. Ze komen al dertig jaar naar Youps cabaret. De man zegt dat zijn vrienden Youp „een beetje rauw in de bek” vinden. „Maar ik vind juist: waarvan ik denk ‘dat mag ik niet zeggen’, dat zegt hij wel gewoon.”
Youp zit gedurende die laatste minuten achterin de kleedkamer. Hij leest de krant op zijn iPad. Alleen, in stilte, met één hand bovenop zijn hoofd. Een donkerblauw overhemd en wit T-shirt, vanmiddag gestreken door Simon, hangen klaar.
Zenuwachtig of gespannen is hij niet op zo’n moment, heeft hij eerder eens tegen me gezegd. Helemaal niet als hij een programma eenmaal heel goed kent. „Ik kan het zelfs nog even uitstellen. Dat ik zeg: even dit afkijken bij DWDD. Of even de kop van het Journaal meepakken. Het maakt de mensen echt niets uit of ik om acht uur begin of om drie over acht.”
Sam speelt een rolletje in Met de kennis van nu. Youp heeft het over zijn liefde voor toneel, en over hoe hij bij zijn kleinzoontje op een dag net zo’n fascinatie voor het theater zag ontstaan. De show eindigt met een opname van Sam die een klein versje opzegt. Daarna dooft Len het zaallicht en gaat het publiek staan voor een applaus.
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline16youpvanthekandreasterlaak.jpg|//images.nrc.nl/twFIOB7duC86h8gIxrFV8A3MW9E=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/nrconline16youpvanthekandreasterlaak.jpg)
In de auto checkt hij z’n mentions op Twitter. Bij het hotel staat het personeel direct achter de schuifdeuren te wachten met de kamersleutels. Goedenavond, meneer Van ’t Hek.
In het bijbehorende kroegje komen de hapjes op tafel. Simon, Rens, Len en Anne drinken La Chouffes. Youp wil Spa Blauw. Hoteleigenaar Ron komt nog even meeborrelen.
De volgende ochtend ontbijten we met z’n tweeën. „Ik heb mijn leven wel een beetje veranderd”, zegt hij. „Gisteravond heb je er niet een fles wijn in zien gaan.” Hij drinkt minder – zeker na december 2015. Slaapt beter. Zes, zeven uur per nacht.
Na de voorstelling heeft hij nog even aan de bar staan praten met Jan, de vroegere baas van De Voorveghter. De cabaretier had de theaterdirecteur voorzichtig gevraagd wat hij van de show vond. Weet je wat me beviel, had Jan geantwoord: je bent zo rústig geworden. Je staat zo ontspannen op het podium.
Een compliment? Ja, toch wel, zegt Youp. „Ik kan dat Man Vermist-mannetje niet meer zijn. Ik stond op het toneel als een keeper die zijn doel moest verdedigen. Dit en dat, en jíj moet uitkijken, en op de eerste rij was sowieso niemand veilig. Zo was ik toen. Dat moet niet meer. Ik ben veranderd. Bijna dood geweest, dat scheelt ook.”
Volg je na al die jaren toch de wijze raad van Toon Hermans, opper ik.
Wat voor cabaretier ís hij eigenlijk? Toon was zachtaardig, schold en vloekte niet. Herman Finkers, zijn belangrijkste generatiegenoot, is van de woord- en beeldgrap.
Hoe pas jij in dat rijtje?
„Ik denk wel dat ik…” Hij denkt lang na. „Ik denk dat ik de cabaretier ben die vrij behoorlijk zijn eigen leeftijdsgroep kan aanspreken. In mijn eerste oudejaarsconference ging het over mijn dochter die een cracker in de videorecorder stopte. Nu heb ik het over mensen van mijn leeftijd die naar yoga gaan. Ik ben 64. Ik heb kleinkinderen. Ik ga niet doen alsof ik geen kleinkinderen heb.”
Voel je het gevaar dat je alleen nog maar grappig bent voor de mensen van jouw generatie?
„Dat weet ik dus niet helemaal zeker. Ik snap wel dat als je jonger bent, je meer naar leeftijdsgenoten kijkt. Ik snap heel goed dat de zaal jonger is bij Daniël Arends. Op zijn leeftijd was míjn zaal ook jonger. Een deel is meegegroeid.”
Maar je hebt die angst niet, dat je denkt: die dertiger van nu, die heeft geen trek meer in Youp?
„Nee, maar ik moet me niet gaan forceren. In rare kleren gaan lopen, of zo. Of allemaal seksgrappen maken. Niks is treuriger dan dat. Ik ben gewoon een oudere man die op het podium staat. Maar als ik zie hoe hard de zaal nog bij mij lacht… ja, dan ben ik daar heel gelukkig mee. Tevreden is niet het goede woord: ik ben er gelukkig mee.”
Hij denkt even na. Zegt dan: „Dit is de komiek Youp van ’t Hek, en zo wordt-ie oud, en zo gaat-ie er binnenkort een keer mee stoppen, want die dag komt ook. Die man heeft met veel plezier opgetreden. Meer is het ook niet.”
Rond elf uur zitten we nog aan tafel. Voorzichtig schuifelt een medewerkster onze kant op. „Excuus”, zegt ze zacht, „sorry. Wenst u nog gebruik te maken van het ontbijt? Anders ga ik zo langzamerhand…”
Youp veert een beetje omhoog. „Zit je ons op te fokken?”
„Nee”, zegt de vrouw, half lachend, half geschrokken. „Nee hoor, helemaal niet.”
„Nee hoor”, zegt hij, weer in z’n stoel zakkend. „Dit mag allemaal weg. Het was hartstikke lekker. Dankjewel. Dank je zeer.”