In de boekhandel in Arnhem werd ik aangesproken door een leeftijdgenoot. Hij ging mijn boek over ex-voetballer Theo Janssen kopen! Hij liet het zien. Kijk, daar was ik ook! Op de achterflap. Ik keek naar mezelf. Ik met die malle bril, waar ik later op zou gaan zitten.
„Ja”, zei hij, „dat ben jij! En jij hebt vroeger bij mij in bad gezeten.”
Hij ritste de jas los, want een heel verhaal.
We waren nog baby’s, hij en ik, en mijn moeder had een briefje opgehangen in de supermarkt. Ze zocht een oppas voor de woensdagavond en dat werd zijn moeder. Het was nog in de flat in Presikhaaf. Zijn moeder woonde er nog steeds, de mijne was er al 45 jaar weg.
Hij zei: „Als je vijftig jaar in dezelfde flat woont kun je van mij een hele pets medailles krijgen.”
Lang verhaal kort: die moeder had mij op televisie gezien met dat boek en meteen gezegd: ‘Andre, dat is Marcel van Roosmalen en daar heb jij bij in bad gezeten.’
„Want ze nam mij altijd mee, ze zeulde me overal mee naar toe, ook naar schoonmaakwerk. Ik heb ook foto’s van mezelf in een wasmand terwijl zij ergens een plee stond te poetsen.”
Mijn ouders in die vreselijke flat, die ik alleen kende van de zwart-witfoto’s. Mijn moeder met mij op schoot voor het raam. Uitzicht over de stad, een asbak op het bijzettafeltje. Mijn vader die altijd overwerkte, zondags samen wandelen in het park. Schijnbaar gingen ze op woensdagavond weleens weg. Waarnaartoe dan? Naar de film?
Ik dacht aan die paar keer dat wij zelf voor het eerst weer naar de stad gingen na de geboorte van de oudste. Dat we na drie bier al naar huis wilden en dat we dan als we de oppas in haar telefoon verzonken op de bank troffen meteen spijt hadden van ons pleziertje.
Die man gaapte me nog steeds aan.
Ja-ja, samen in badje gezeten.
Ik pakte dat boek en schreef erin: ‘Voor Andre, met wie ik samen in bad heb gezeten. Cloekplein 1969’.
Hij lachte, ik had meer tanden in mijn mond dan hij. Ik verbeeldde me dat ik hem had opgewreven, zijn jeugd kreeg opeens weer een glans. Mooi man, met Marcel van Roosmalen in badje gezeten.
Daarna weer zo’n herinnering die ik liever niet had gehoord.
„Weet je wat jij lekker vond?”, vroeg hij. „Koffiemelk vond je lekker, je begon al te kwijlen als mijn moeder zo’n fles pakte. En dan deed ze een scheutje in haar koffie en dan voor ons allebei uit het dopje. En jij maar slurpen, haha.”
Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.