Hebben Nederlandse kerkbestuurders uit angst voor onthulling van hun homoseksualiteit seksueel misbruik toegedekt? Volgens de Franse socioloog Frédéric Martel geldt dat wel voor kardinalen en bisschoppen in veel landen. Maandag verschijnt zijn boek over de verwrongen houding van homoseksuele kardinalen in het hart van het Vaticaan en hun angst voor de onthulling van schending van kerkelijke regels.
In Nederland beschrijft het rapport van de commissie-Deetman over seksueel misbruik in de katholieke kerk (2011) de „kwetsbaarheid” van Philippe Bär, bisschop van Rotterdam van 1983 tot 1993. Hij overrulede herhaaldelijk de afwijzingen van priesterkandidaten door zijn adviescollege. Vijf van hen raakten later als priester in opspraak wegens seksueel misbruik van minderjarigen. Daar deed Bär luchtig over en hij plaatste hen over naar andere bisdommen. „Het aantal homoseksuele studenten dat verbonden was aan de priesteropleiding Vronesteyn in Voorburg was opmerkelijk hoog”, aldus het rapport. Sommigen deelden het bed met Bär.
De Onderzoekscommissie kan niet aantonen dat Bär bepaalde besluiten „onder druk of dreiging” heeft genomen. Er was sprake van „kwetsbaarheid” maar er is niet duidelijk „hoeveel mensen – inclusief plegers – van die kwetsbaarheid op de hoogte waren”, aldus het rapport.
Paul van Geest, hoogleraar kerkgeschiedenis aan Tilburg University, gelooft niet dat specifiek homoseksuele priesters seksueel misbruik toedekten uit angst zelf als homo ontdekt te worden: „Ik weiger aan te nemen dat homo’s vaker onrechtvaardigheid in stand houden dan hetero’s.”
Volgens de katholieke leer mag een priester homoseksueel zijn, maar het celibaat dicteert dat hij die geaardheid net zomin als een heteroseksueel in praktijk mag brengen. De 69-jarige Dominicaan Theo Koster van het Werkverband Katholieke Homo-Pastores is „als homo het klooster ingegaan en tot priester gewijd. Ik ben er van meet af aan open over geweest”, zegt hij. „Daar was geen enkel bezwaar tegen.”
Hij denkt dat homoseksualiteit bij priesters vaker voorkomt dan gemiddeld. „Het priesterschap bood dan de mogelijkheid om een fatsoenlijk leven te leiden in de ogen van de mensen om je heen en ook in de eigen ogen.”
Maar dat de helft van de priesters homoseksueel zou zijn, wat Martel beweert, gelooft hij niet, zeker niet in Nederland. Daar ontstond in de jaren zeventig grote openheid over seks en seksuele geaardheid. Even leek de Katholieke Kerk daarin mee te gaan, maar zij zette niet door. In een brief aan de paus uit zijn Werkverband zorgen over de neiging om openlijk homoseksuele priesters in verband te brengen met seksueel misbruik. Komende week is er in Rome een top over seksueel misbruik van minderjarigen in de kerk. „Priesterkandidaten en priesters die voor zichzelf en anderen hun seksualiteit ontkennen, miskennen, verdringen, kunnen zich in verband met geloof en kerk wél problematisch manifesteren”, waarschuwt de brief, met „allerlei vormen van scheefgroei, misbruik en slechte omgang met anderen en met zichzelf” als gevolg.
Van Geest denkt niet dat het in Nederland zo ver gaat als in Rome, waar hij vijf jaar woonde. Hij herkent de „vlijmscherpe” observaties van Martel. „Er was een dynamiek bij sommige clericale recepties waar ik als hetero voelde dat ik er niet echt thuishoorde. Er zullen ook gesloten groepen zijn geweest, waar van alles gebeurde, drugs, drank, geen vrouwen maar mannen. Dat ligt in de verborgenheid.”
Maar Roma è lontana, Rome is ver, luidt het gezegde. Buiten Rome gaat het anders toe dan in het Vaticaan. In de Nederlandse kerk zijn er nauwelijks gelovigen en priesters over. Alleen al in het bisdom Rotterdam zijn er 76 priesters, tegenover 1.000 in Van Geests geboortejaar 1964. „De kerk is in Nederland een marginaal verschijnsel geworden”, zegt hij.