Twee pijlen staan er in de titel van nederland-bauhaus, de laatste grote tentoonstelling in Museum Boijmans Van Beuningen voordat het sluit voor een zeven jaar durende verbouwing. De pijl in de richting van Nederland staat voor de invloed van het Bauhaus, de Duitse hogeschool voor kunst en vormgeving die een eeuw geleden in Weimar werd opgericht. Weliswaar hebben slechts acht Nederlanders aan het Bauhaus gestudeerd, maar nadat de nazi’s in 1933 de inmiddels naar Berlijn verhuisde hogeschool hadden gesloten, verbleven een stuk of 25 Bauhäusler voor korte of lange tijd in Nederland. Zo woonde en werkte de Hongaarse constructivist László Moholy Nagy, een sleutelfiguur in de geschiedenis van het Bauhaus, van 1933 tot 1935 in Nederland.
Toch zijn het niet zozeer de Bauhäusler zelf die hun school zo invloedrijk maakte. Dat het Bauhaus nog lang na de sluiting overal in de westerse wereld industrieel ontwerpers en architecten heeft beïnvloed, komt vooral doordat het een ‘predigitaal netwerk’ was dat van 1919 tot 1970 bestond, zo schrijft Boijmans-conservator Mienke Simon Thomas in de catalogus.
Het Bauhaus als netwerk is dan ook het uitgangspunt voor nederland-bauhaus, een briljante en ingenieuze tentoonstelling van ruim 800 schilderijen, ontwerptekeningen, foto’s, boeken, meubels en gebruiksvoorwerpen. In de grote, open ruimte van de Bodon Vleugel ligt nu een archipel waarvan drie grote eilanden tonen hoe het Bauhaus zich ontwikkelde van een expressionistische school in Weimar tot een bolwerk van het functionalisme, dat van 1926 tot 1932 in Dessau was gevestigd in een nieuw, door Bauhausdirecteur Walter Gropius ontworpen schoolgebouw van beton, staal en glas. Kleinere eilanden laten zien hoe ver de invloed van het Bauhaus reikte en lang na de sluiting voortduurde in bijvoorbeeld de Hochschule für Gestaltung Ulm (1953-1968).
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/01/data39703298-276ad3.jpg)
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/data41365132-b8aa3e.png|//images.nrc.nl/signkvF8v-m3vYiZ7qwmVwObHrA=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/data41365132-b8aa3e.png)
Fotomontage van Marcel Breuer, met boven zijn Afrikaanse Stoel (1919) en daaronder zijn Lattenstoel (1923), 1926. Foto Bauhaus Archief
De tweede, naar het Bauhaus wijzende pijl had eigenlijk dikker moeten zijn dan de eerste. Want Nederland heeft een buitengewoon grote invloed gehad op het Bauhaus. Zo hebben de architecten Mart Stam en Johan Niegeman gedoceerd in Dessau en was de pionier van het Nieuwe Bouwen, J.J.P. Oud, invloedrijk in de beginjaren van de school. Het eiland waar zich werk van De Stijlleden als Vilmos Huszár en Gerrit Rietveld bevindt, laat zien hoe de oprichter en gangmaker van De Stijl Theo van Doesburg in de jaren 1921-’22 een hoofdrol speelde in een beslissende wending van het Bauhaus.
Achterlijk Bauhaus
Toen Theo van Doesburg in januari 1921 voor het eerst het Bauhaus in Weimar bezocht, stond de school nog geheel in het teken van het expressionisme. „Expressionistische hysterie is vermengd met half-begrepen religieuze mystiek”, schreef hij in zijn tijdschrift De Stijl . Met mystiek doelde hij op de Zwitserse kunstenaar Johannes Itten, de Bauhausmeister die de Vorkurs gaf, een zes maanden durende cursus vorm- en kleurenleer. Behalve docent was Itten ook de leider van een sekte aanhangers van Mazdaznan, een toen vrij nieuwe religie die op het oud-Perzische zoroastrisme was gebaseerd. Net als Itten hadden veel van de ongeveer honderd Bauhausstudenten hun hoofd kaalgeschoren en gingen ze gehuld in priestergewaden. Vooral aan meditatie en halfnaakt dansen besteedden ze veel tijd. Ook volgden ze een streng macrobiotisch dieet dat gigantische hoeveelheden knoflook voorschreef.
Voor Van Doesburg was het expressionisme een door de tijdgeest achterhaalde stijl. Maar Bauhaus-oprichter Walter Gropius was, net als de meeste andere Duitse architecten, in de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog nog een overtuigd expressionist. In het manifest dat Gropius bij de oprichting van het Bauhaus in april 1919 publiceerde, is dan ook geen spoor te bekennen van het functionalisme en de industriële vormgeving waar de school uiteindelijk beroemd om zou worden. In het Bauhaus Manifest heerst de geest van de Arts and Crafts, de negentiende-eeuwse Britse kunstbeweging die zich juist keerde tegen de industriële productie van gebruiksvoorwerpen.
Alle kunsten, beeldende én toegepaste, moesten worden verenigd tot een nieuwe bouwkunst die „ten hemel zal stijgen als het kristallijnen zinnebeeld van een nieuw toekomstig geloof”, schreef Gropius extatisch in zijn manifest. „Architecten, beeldhouwers en schilders, we moeten allen terug naar het ambacht”, was ten slotte zijn reactionaire conclusie. Het Bauhaus kreeg dan ook ‘werkplaatsen’ waarin, net als in de pre-industriële gilden, ‘gezellen’ onderricht kregen van ‘meesters’ in de bewerking van hout, steen en ijzer, de handmatige vervaardiging van meubels en het weven van (wand)kleden.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/data41175925-6dd0f4.jpg|//images.nrc.nl/F5-QHhsFdXixQ4ecpOUZatwijeE=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/02/data41175925-6dd0f4.jpg)
Omslag van het architectuurtijdschrift ‘De 8 en Opbouw’, 1936. Foto uit catalogus
Constructivisme
„Het Bauhaus heeft een sentimentele voorkeur voor het reeds lang door de machine vervangen ‘handwerk’”, schreef Van Doesburg in De Stijl. Het was hard aan modernisering toe, vond hij. In het voorjaar van 1921 keerde hij daarom terug naar Weimar om er het woord van De Stijl te verkondigen en campagne te voeren tegen het ‘subjectieve’ en ‘individualistische’ expressionisme. Hij huurde er een atelier waar hij cursussen gaf over de ‘nieuwe beelding’ van de ‘objectieve’ en ‘universele’ De Stijl. Van Doesburgs leergangen zorgden voor grote onrust aan het Bauhaus. Met argusogen keken Gropius en de docenten toe hoe tientallen van hun studenten zijn cursussen volgden.
Behalve een alternatief, echt ‘modern’ Bauhaus, richtte Van Doesburg ook de Konstruktivistische Internationale (K.I.) op, een beweging van Europese constructivisten en dadaïsten, met als kopstukken, naast natuurlijk Van Doesburg zelf, de Russische avant-gardist El Lissitzky en László Moholy Nagy, de Hongaarse kunstenaar die zich begin jaren twintig had bekeerd tot het Russische constructivisme. In september 1921 hield de K.I. met veel kabaal het eerste – en enige – congres in Weimar.
In de herfst van 1922 beëindigde Van Doesburg zijn campagne met een artikel in het Duits in De Stijl waarin Vilmos Huszar de vloer aanveegde met het Bauhaus. De hogeschool was een verkwisting van belastinggeld, schreef Huszar, en „een misdaad tegen de staat en de beschaving”. Alleen een radicale zuivering kon het Bauhaus redden, vond hij: Bauhausmeesters als de ‘geesteszieke’ Paul Klee moesten worden weggestuurd en vervangen door nieuwe docenten, die op een ‘rationele’ basis een nieuw begin konden maken.
Van Doesburg hoopte dat hij een van de nieuwe meesters zou worden. Maar met zijn frontale aanvallen had hij zijn hand overspeeld: Gropius vond Van Doesburg een „windbuilerige proleet”. Toch kreeg Van Doesburg zijn zin. Eind 1922 ontsloeg Gropius Johannes Itten, een paar maanden later benoemde hij Van Doesburgs K.I.-bentgenoot Moholy Nagy tot meester van de Vorkurs .
Zo luidde Van Doesburgs campagne een wending van expressionisme naar constructivisme in op het Bauhaus. Nog tijdens het bijna tweejarige verblijf van Van Doesburg in Weimar veranderde Gropius het Bauhaus-motto van het ouderwetse ‘Kunst en ambacht – een nieuwe eenheid’ in de modernistische leus die het Bauhaus beroemd zou maken: ‘Kunst en techniek – een nieuwe eenheid.’
Ook op nederland-bauhaus is de beslissende invloed van Van Doesburg op het Bauhaus te zien. Op een van de eilanden staat bijvoorbeeld de Lattenstuhl van de Hongaarse Bauhäusler Marcel Breuer. Nadat hij als student in 1922 een De Stijlcursus had gevolgd, waarop Van Doesburg ongetwijfeld lichtbeelden van de meubels van Gerrit Rietveld had laten zien, maakte Breuer de Lattenstuhl. Een jaar eerder had Breuer zijn eerste stoel gemaakt, de knoestige en bontgekeurde Afrikanischer Stuhl, een zwaar expressionistisch geval dat mijlenver is verwijderd van de stalenbuizenstoelen die hij midden jaren twintig begon te ontwerpen. Maar zijn lattenstoel lijkt nog het meest op een vereenvoudigde Rietveldstoel en vormt zo de opmaat tot Breuers beroemde Wassily Fauteuil uit 1925.