‘Dit moet je echt lezen”, zei de boekhandelaar, wiens adviezen ik doorgaans serieus neem. Hij hield een kinderboek omhoog met een blauw omslag, waarop drie silhouetten van mannenhoofden waren te zien. De titel luidde Malterfoske en de schrijver, Lammert Voos, was mij onbekend. „Koop het nu maar”, zei de boekhandelaar. „Je zal er geen spijt van krijgen. Ik heb tien exemplaren van uitgeverij AFdH afgenomen, die hier al weken liggen.”
Uit mededogen met de boekhandelaar, de uitgever, de schrijver en het boek zelf, kocht ik een exemplaar, 62 bladzijden tekst met grote letters dik, voor 19 euro 50. Een goede daad voor alle betrokkenen, dat wel.
Een paar dagen lang lag Malterfoske me aan te gapen op mijn bureau, totdat ik besloot er een blik in te werpen. Op het schutblad was een donkere foto op rood gedrukt van een man en profil, met baard, bril en hoed – de schrijver natuurlijk. Daarna volgde de titelpagina met Malterfoske. Een novelle. Weer twee pagina’s verder stond een gedicht van Hugo Claus: ‘Dun lied donkere draad / Land als een laken / Dat zinkt.’ En toen begon het verhaal.
Malterfoske bleek allerminst een kinderboek te zijn, maar literatuur voor volwassenen, geschreven in rauw, aangrijpend proza, dat leest als een vuistdikke, epische roman, zoveel uit het echte leven zit er in vervat. In zeven samenhangende, bloedstollende verhalen wekt Voos, die een voormalige stadsdichter van Deventer blijkt te zijn, een beangstigende wereld tot leven waar ik het geen dag zou kunnen uithouden.
Voos’ hoofdpersonen zijn eenvoudige boeren en vissers, de oerkern van de Nederlandse beschaving. Een eeuw lang worden ze van generatie op generatie gevolgd op het Groningse platteland, waar ze soms als wilde beesten leven. Verkrachting, incest, mishandeling in familieverband, alcoholisme zijn er aan de orde van de dag.
In het eerste verhaal ‘Zondeval’ pleegt een boerenzoon zelfmoord, als hij ontdekt dat zijn vader zijn andere zoon heeft vermoord, omdat hij de dienstmeid zou hebben bezwangerd, terwijl in werkelijkheid de zelfmoordenaar verantwoordelijk voor die daad is. En dan lees je: ‘De huilende sneeuwstorm overstemde het schot. De volgende ochtend was de storm voorbij. De lucht was helder en hard. Een blank laken lag over de velden, zuiver en nog onaangetast.’
In ‘Schippers zonder god’, het volgende verhaal, voert Voos je het sombere leven van een arme schippersfamilie binnen, waarin die zwangere dienstmeid weer opduikt op het moment dat ze een einde aan haar leven wil maken. Als ze daar uiteindelijk van afziet, staat er: ‘Toen liep ze verder met het voorkind onder haar hart, op weg naar een leven vol slaag, hoon en schaamte.’ Waarna het relaas van het schippersgezin wordt verteld. En zo rijgt Voos de levens van zijn personages aan elkaar en sleept hij je mee hun hel in.
Genadeloos laat Voos in Malterfoske zien hoe moeilijk het is om te ontsnappen aan het grondsop waar je wieg heeft gestaan. In zijn wereld is menselijkheid schaars. Pas in het vijfde verhaal kom je die voor het eerst tegen, bij de manke zoon van een klompenmaker, een zoon die beter, slimmer en sterker is dan zijn vader. Als geen ander wist dat ‘hij de echte eerste mens van dit slavengeslacht was. Hij was Adam.’ Niet voor niets heet het laatste verhaal in dit boek ‘Genesis’.