Afgelopen maandag presenteerde minister Ingrid van Engelshoven (OCW, D66) haar wetenschapsbrief, met haar visie en prioriteiten voor de komende jaren. De Jonge Akademie is blij met de ambities op het gebied van diversiteit in de wetenschap, de grotere aandacht voor carrièrekansen voor jonge wetenschappers en de onderkenning van de kwetsbaarheid van mogelijkheden om fundamenteel onderzoek te kunnen blijven doen. Een aantal andere punten wordt echter door een roze bril bekeken. Specifiek hebben we het dan over de groeiende ontkoppeling van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, de steeds grotere werkdruk, en het ‘supersterrenmodel’ waarin een steeds grotere kloof zichtbaar wordt tussen onderzoekers met en zonder onderzoekssubsidies.
Allereerst: de minister noemt de verbinding van onderwijs en onderzoek als een van de krachten van ons stelsel. Toch staat dit stelsel onder steeds grotere druk. Er zijn steeds meer studenten. Daardoor besteden wetenschappers het grootste deel van hun werkweek aan het onderwijs.
Hoewel de financiering van het onderwijs meegroeit met de studentenaantallen, stijgt het budget voor onderzoekstijd niet mee. Mede hierdoor zijn wetenschappers genoodzaakt hun onderzoek grotendeels in de avonduren en weekenden te doen. Hoe blijven we studenten met een onderzoekende, kritische houding opleiden, en hoe behouden we onze positie als onderzoeksland wanneer de verbinding tussen onderwijs en onderzoek steeds meer verdwijnt? Wetenschappelijk onderwijs is geen productiewerk, en onderzoek is geen hobby voor in de avonduren.
Een tweede probleem is de steeds grotere werkdruk. Deels komt dit doordat de investeringen van OCW in onderzoek vooral via de tweede geldstroom lopen – NWO verdeelt het. Dat geld wordt toegekend aan de beste aanvragers. Wetenschappers komen daardoor in een zware concurrentiestrijd. Zo’n competitie als route naar excellentie lijkt misschien zinvol, maar vreet werktijd. De afgelopen vijftien jaar werd doorgaans slechts zo’n 10 à 15 procent van de aanvragen toegekend, terwijl elke aanvraag maanden werk kost en er veel meer aanvragen als excellent beoordeeld worden dan waar budget voor is. Zonde van de tijd (en dus het geld). Bovendien bevordert deze steeds sterkere competitie vooral een klein groepje van ‘aller-excellentste’ onderzoekers, wat ons bij het derde punt brengt.
Supersterren
De derde blinde vlek in de wetenschapsbrief is de kloof die ontstaat tussen de haves en de have-nots: veel onderzoeksgeld komt bij slechts enkele wetenschappers terecht, de zogenaamde ‘grootverdieners’ of ‘supersterren’. Hoewel leden van De Jonge Akademie zelf profijt hebben gehad van het supersterrenmodel, zijn zij voorstander van meer kansen voor meer mensen. Je kunt namelijk vraagtekens plaatsen bij de legitimiteit van de selectie van wie excellent is en wie niet. Een recente studie toont dat wetenschappers die vroeg in hun carrière NWO-geld krijgen, daarna veel meer kans hebben op een volgende subsidie. Niet omdat ze meer output leveren dan andere wetenschappers. Beoordelaars zien de eerdere subsidie als teken van kwaliteit en verstrekken dan vaker nog een subsidie.
Het supersterrenmodel wordt verder in de hand gewerkt door de lage slagingskansen van persoonsgebonden subsidies. Er zijn ook weinig subsidie-instrumenten voor samenwerkingsprogramma’s voor jonge wetenschappers. Tegelijk vinden we dat te hoge premies (zoals de Spinozapremie) veel geld afsnoepen van de kansen voor andere wetenschappers. In de wetenschapsbrief schrijft de minister dat ze streeft naar een cultuuromslag in het waarderen en belonen van wetenschappelijke prestaties. We hebben weinig hoop dat zo’n omslag er bij dit vasthouden aan competitie snel komt.
Hoe moet het dan wel? De Jonge Akademie pleit ervoor dat de onderzoeksfinanciering in lijn gebracht wordt en mee blijft stijgen met de onderwijsbekostiging. Dat geld voor onderzoek moet meer worden verdeeld via de eerste geldstroom (de universiteiten zelf). Alleen zo kunnen universiteiten onderzoekers een werkbare en duurzame balans bieden tussen onderwijs en onderzoek, en alleen zo kunnen we de kloof dichten tussen wetenschappers met en zonder onderzoekstijd en de daarmee samenhangende focus op supersterren. Dan kan er ook beter gebruik gemaakt worden van het talent op de universiteiten, en kunnen de universiteiten voor iedereen een prettiger werkomgeving worden. Zo kunnen we in Nederland studenten blijven opleiden met een kritische, onderzoekende houding. Pas dan hoeft de minister geen roze bril op te zetten om een mooie toekomst voor de wetenschap in Nederland te zien.
De Jonge Akademie, 29 januari 2019
Over De Jonge Akademie: De Jonge Akademie is een dynamisch en innovatief platform van 50 jonge wetenschappers met visie op wetenschap en wetenschapsbeleid dat zelfstandig functioneert binnen de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.