Aan de vooravond van de vermoedelijke sterfgang van het INF-kernwapenverdrag heeft de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) het kabinet een langverwacht rapport over nucleaire wapens gestuurd. Kernwapens zeggen veel jongeren misschien niets meer en roepen bij anderen hoogstens de herinnering op aan de Koude Oorlog, en demonstraties op Museumplein en Malieveld tegen kruisraketten in de jaren tachtig.
Maar kernwapens bestaan nog altijd en vormen door hun ontzaglijke vernietigingspotentieel de ruggengraat van de wederzijdse afschrikking. Bij gebrek aan beter, want de porté van ook dit advies is dat je er niet aan moet denken dat ze daadwerkelijk ingezet worden – nog los van de vraag of er een ethische of juridische maatstaf is om die inzet te rechtvaardigen.
Een van de behartenswaardige aanbevelingen uit dit rapport, geschreven op een moment dat oude en nieuwe kernwapenstaten miljarden gaan uitgeven om hun arsenalen te moderniseren, is dat een andere traditie uit de Koude Oorlog, die van wapenbeheersing, moet worden voortgezet. Dat is minder vanzelfsprekend dan sommige sleutelfiguren denken. Zie de alfamannetjesretoriek waarmee president Poetin vorig jaar trots opgaf over nieuwe onoverwinnelijke Russische atoomwapens.
En denk ook aan wat Donald Trump zich tijdens zijn campagne voor het presidentschap openlijk afvroeg: „Als we die dingen hebben, waarom gebruiken we ze dan niet?”. Vorig jaar, bij de presentatie van de nieuwe nucleaire plannen pochte hij dat hij zijn land op dit gebied „vele malen sterker zou maken dan welke tegenstander dan ook”. En houd in gedachten dat John Bolton, Trumps Nationale Veiligheidsadviseur wapenbeheersing een hinderlijke vorm van „eenzijdige ontwapening” vindt, tijdverspilling in het tijdperk van great power competition.
Vergankelijke wijsheid
Dat is nonsens; ‘sterker’ en ‘winnen’ bestaan in het nucleaire tijdperk niet langer. „Vanaf nu gaat het er niet meer om een oorlog te winnen, maar om hem te vermijden”, besefte de Amerikaanse militaire denker Bernard Brodie al toen de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki in 1945 een einde hadden gemaakt aan de Tweede Wereldoorlog. Helaas is die wijsheid vergankelijk gebleken.
Maar een verstandige oproep tot de voortzetting van wapenbeheersing mag niet vrijblijvend zijn. Het was grosso modo in de vorige eeuw gemakkelijker tot verdragen te komen dan nu, al was het maar omdat er minder landen waren die er op nucleair gebied toe deden (vooral de VS en de Sovjet-Unie). Bovendien kon je gemakkelijker aparte afspraken maken over een plafond op intercontinentale of middellange-afstandswapens, of limieten stellen aan soorten wapens, zoals conventionele of atoomwapens, en ballistische raketten of kruisvluchtwapens. Het uitgangspunt was: te weinig om ermee te kunnen winnen, maar genoeg om ermee af te schrikken.
De controle op de afspraken (‘verificatie’) was doenlijk omdat wapenssystemen meer ‘verkokerd’ waren; nu kun je aan een raket niet meer zien of hij nucleair of conventioneel is, ‘strategisch’ (gericht tegen een strategische doel, zoals een groot commandocentrum) of ‘tactisch’ (een kleiner slagveldwapen). Dat geeft operationele onzekerheid (‘hoe moet ik reageren als ik een raket op mij af zie komen?’), maar ook verificatieproblemen. Nieuwe uitdagingen dus, en daar had het rapport – dat al sterk is vertraagd – creatiever kunnen zijn dan de aanbeveling ‘denk svp aan wapenbeheersing’.
Mondiaal, geen Europees probleem
Nederland mag ook aan de eigen rol – hoe bescheiden ook – denken. Twee voorbeelden. In het rapport wordt bepleit dat de VS en Rusland het INF-verdrag (dat een verbod inhoudt voor op land gestationeerde nucleaire raketten en kruisvluchtwapens met een bereik van 500 tot 5.500 kilometer) blijven naleven. Dat is te makkelijk; doordat China, India, Israël, Iran en Pakistan intussen ook zulke wapens hebben, landen die nooit het verdrag hebben getekend, is het nu een mondiaal wapenbeheersingsprobleem geworden.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/12/data39315256-c9aaa7.jpg)
Nog dichterbij is de ingebruikneming van het nieuwe F-35A gevechtsvliegtuig, voorheen bekend als JSF (waarvan Nederland er 37 heeft besteld als opvolger van de F-16). Daar plaatst het rapport ook te weinig vraagtekens bij. Achter het onschuldige zinnetje „de regering moet maximale informatie geven” schuilt een forse discussie die het wapenbeheersingsdilemma (wel bezitten, liever nooit inzetten) goed illustreert.
De F-35A zal vermoedelijk uitgerust kunnen worden met de B61-12 nucleaire bom. Geen gewoon ‘vrije val-model’, maar met een precies besturingssysteem, waardoor deze bom met een relatief ‘kleine’ atoomlading gebruikt kan worden voor aanvallen op versterkte doelwitten, waaronder ook ondergrondse lanceerinrichtingen voor intercontinentale raketten (ICBM’s). Daar zijn proeven mee gedaan.
De B61-12 zal ook aan de Amerikaanse strategische bommenwerpers (de B-2 en opvolger B-21) worden toegevoegd, zodat het onderscheid tussen ‘tactisch’ en ‘strategisch’ gebruik vervaagt. Je kunt je zelfs afvragen of de F-35A nog de tactische (of ‘substrategische’, zoals het nu wordt genoemd) rol zal vervullen die de F-16 nu heeft. In wapenonderhandelingen telt niet wat een wapensysteem doet, maar kan doen.
Een rapport dat enerzijds bezorgd is over zulke vervagende grenzen (‘blurring’) en tegelijkertijd de aanschaf van zo’n wapen toejuicht, geeft op dit punt een dubbele boodschap.
Bij de lancering van de Amerikaanse Missile Defense Review, een beleidsplan voor raketverdediging, op 17 januari, werd de F-35 in de vakpers al „een ICBM-killer” genoemd. Willen wij dat? Het „Ja, maar we pleiten voor voortzetting van de huidige taak” is geen boodschap die in Moskou hout snijdt. In het verleden is de introductie van sommige wapensystemen uit het oogpunt van wapenbeheersing niet doorgegaan. De AIV-aanbeveling aan het kabinet om „maximale informatie” te geven moet in dat licht gelezen worden.