Oké, ik doe het ook wel eens. Misschien zelfs wel vrij vaak. Het einde van de rechtsstaat aankondigen als ontwikkeling X of Y werkelijk doorzet. Als er een grondrecht in gevaar is, vliegen de woorden zo op papier. Deze week hesen de advocaten de stormbal, maar ik kon niet echt in de stemming komen. Ze hielden een prikactie met een staking van wel een half uur. Ze schreven opgewonden opinie-artikelen. Ze trokken groene of gele hesjes over hun toga, kondigden het ‘einde van de rechtsbijstand’ door ‘minister’ Dekker aan, die ze ‘bedrog’ verwijten. Op de barricaden dus, de rechtsstaat moest ‘gered’.
Belangrijkste reden is dat iedereen toegang tot het recht moet hebben, wat trouwens ook in de Grondwet staat. En door het kabinet ook niet wordt bestreden. De vraag is alleen: hoe realiseren we dat? Of, scherper gesteld, hoe voorkomen we dat inderdaad álle Nederlanders hun conflicten voor de rechter met hulp van een advocaat komen uitvechten? En hoeveel rechtsbijstand aan hoeveel burgers, in welk type conflicten moet de overheid op kosten van de burger eigenlijk verschaffen voordat de rechtsstaat echt in gevaar komt? Moet alle hulp trouwens rechtshulp zijn? Of mag het ook eerder komen en van iemand anders? Een maatschappelijk werker, schuldhulpverlener, sociaal raadsman, mediator, ombudsman, juridisch adviseur, verzekeraar, vakbond etc. Zijn burgers er mee gediend als hun conflicten in de fuik van het recht belanden? En hoe voorkomen we dat Den Haag vage wetten blijft aannemen, waarvan in de praktijk maar moet worden uitgezocht wie nu precies waar recht op heeft. De burger als proefkonijn – als dat toch eens kon ophouden.
Intussen is recht behalve een kostenpost ook een verdienmodel, wat nu liever ook even wordt weggemoffeld. Advocaten hesen het conflictmodel op het schild, omdat ze er in zijn opgeleid, er van leven en meestal het laatste redmiddel zijn, als het goed is tenminste. Het is allemaal waar, maar het is ook niet het hele verhaal. Loopgraaf en schuttersput, prima. Maar waarom is de advocatuur in één adem ook tegenstander van een wetsartikel dat experimenteren in de rechtspraak mogelijk maakt? Daar worstelt men namelijk met hetzelfde – het recht wordt complexer, duurder, onvoorspelbaarder en dus ook onaantrekkelijker. Het aantal zaken daalt, het bereik van het recht neemt af en daarmee nut en relevantie. De rechtspraak verlegt dan ook voorzichtig de koers. Rechters zijn er niet meer alleen om die knopen door te hakken waar de advocaat of officier toevallig mee aankomt. Nee, het gaat er om ‘maatschappelijk effectief’ te zijn. Het juridische frame is niet zaligmakend, de blik moet breder. Iedere rechter kent zaken die na de uitspraak helemaal niet zijn opgelost, maar terugkeren. Juridisch lijkt alles op orde, er ligt een vonnis. Maar het ongenoegen bij partijen groeide verder, de tegenstellingen verscherpten zich, de steen des aanstoots ligt er nog, de problemen herhalen zich.
De rechters blijken meer bereid om eens iets nieuws te proberen dan advocaten die zich nu woedend vastklampen aan het bestaande stelsel. En kritiek, analyse en geconstateerde tekortkomingen negeren. Het leidt bij rechtbanken tot spreekuurrechters, buurtrechters, bouwrechters, schuldenrechters, videorechters, etc. Allemaal gericht op drempelverlaging – op gesprek, bemiddeling en het voorkomen van processen. Zet daar de geharnaste advocaten tegenover. Die blijken zo’n experimenteerartikel als een bedreiging te zien, een aantasting van hun rol. Ja, die is wezenlijk maar mag ook best besproken worden. Dat advocaten niet in staat zijn om daarbij het initiatief naar zich toe te trekken en vuurspuwend in hun schuttersputjes blijven, wijt ik maar aan beroepsblindheid en onenigheid in eigen kring. Driekwart van de advocaten in dit land is immers welvarend en laat de vakbroeders die de onrendabele rechtsgebieden voor de onderkant op zich namen, genoegzaam stikken. Men vindt elkaar nogal makkelijk op ‘méér overheidsgeld’ en verder overal vanaf blijven aub, wat toch vrij schraal is. Ook de advocatuur kan zich de vraag stellen wat de beste manier is om ‘maatschappelijk effectief’ te zijn, in een complexe, technocratische samenleving waarin velen zonder steun inderdaad geen toegang tot het recht hebben.