In de negentiende eeuw stierven veel Noord-Brabantse baby’s, waarschijnlijk door een katholieke afwijzing van borstvoeding. De kinderen overleden vaak jong aan maag- en darmziekten, door te weinig borstvoeding, en ook door onhygiënische omstandigheden. Dat schrijft historicus Evelien Walhout, die vrijdag promoveerde bij Tilbury University, in haar proefschrift.
„Noord-Brabant stond in de negentiende eeuw bekend als kinderkerkhof”, vertelt Walhout aan de telefoon. „Mensen hadden grote gezinnen, waarin er veel kinderen stierven.”
Ter illustratie begint ze haar proefschrift met het levensverhaal van de katholieke Maria van Zundert en Hendrik Dirven, die in 1865 in Roosendaal trouwden. Na een jaar kregen zij hun eerste dochter en weer een jaar later een tweede. Dit kind stierf al na 47 dagen. Van de veertien kinderen die ze kregen, hebben ze er elf moeten begraven. Bijna allemaal stierven ze aan diarree. Een teken dat ze weinig of geen borstvoeding kregen en dat ze in ongezonde omstandigheden leefden.
Via borstvoeding krijgen kinderen de nodige voedingsstoffen, vitaminen, mineralen en afweerstoffen binnen. „De baby’s in Noord-Brabant kregen veel pap, gemaakt van graan met vette, ongepasteuriseerde koemelk”, vertelt Walhout. „Ook kregen ze koeien- of geitenmelk aangelengd met water. En dat water kon vervuild zijn.” Vaak stond de fles met melk naast het wiegje. Er zat een lange slang aan vast, met een speen. „Die slang hing in de wieg, dus het kind kon zichzelf bedienen.” Vooral in de zomer ontstond zo infectiegevaar, doordat de fles met melk de hele dag in de hitte naast de wieg stond.
Maria gaf Jezus ook de borst
Borstvoeding werd in Noord-Brabant gezien als iets seksueels. Waarschijnlijk werd dat aangewakkerd door de rooms-katholieke kerk, het geloof dat het overgrote deel van de bevolking aanhing. „Waarschijnlijk waren het de lokale geestelijken die het ontbloten van het bovenlijf in het openbaar afraadden”, vertelt Walhout. Het lijkt een lokaal gebruik, want ze is nooit documenten tegengekomen waarin de katholieke kerk in Rome borstvoeding afraadde. „Je hebt zat beelden van Maria die Jezus de borst geeft.”
Een vrouw die borstvoeding geeft, heeft over het algemeen minder kans om zwanger te worden. Historici gebruiken daarom de tijdsspanne tussen twee voldragen zwangerschappen in om te bepalen of een vrouw het eerste kind borstvoeding heeft gegeven of niet.
„Het was midden in de periode van de verzuiling”, vertelt Walhout. „De Katholieken wilden een front vormen tegen de protestanten, dus grote gezinnen waren de norm. Door geen borstvoeding te geven konden vrouwen sneller hun gezin uitbreiden. Ook werden vrouwen door katholieke geestelijken geprezen dat ze de dood van veel kinderen konden dragen.”
Roosendaal hield sterfte bij
Pas vanaf 1865 werd het gebruikelijk om doodsoorzaken bij te houden. Voor die tijd gebeurde dat incidenteel. Ook gemeente Roosendaal startte toen een register. Daarin staat zelfs van zuigelingen en peuters waaraan ze gestorven waren. Walhout gebruikte ook gegevens van de Historische Steekproef Nederland, een database met de levenslopen (geboorte, ziekte, trouwen, dood) van duizenden mensen die in Nederland leefden tussen 1812 en 1922. Daaruit haalde ze de data van ruim 53.000 kinderen, geboren in 10.000 families.
Het zuigelingensterftecijfer in Noord-Brabant wijkt af van dat van de rest van Nederland. Aan het begin van de negentiende eeuw is het aantal baby’s dat in Brabant sterft lager dan gemiddeld in Nederland. Maar aan het eind van de negentiende eeuw en begin twintigste eeuw is het getal veel hoger.
In Nederland lag de sterftepiek onder zuigelingen rond 1870, toen 204 kinderen op de 1.000 stierven vóór hun eerste levensjaar. Daarna daalde dit aantal snel in de meeste provincies. Er ontstond meer besef van persoonlijke hygiëne en mensen zochten sneller een arts op. In 1930 was het zuigelingensterftecijfer per 1.000 kinderen gedaald tot 39.
Noord-Brabant loopt achter op die Nederlandse trend naar gezondere kinderen. De cijfers tonen tussen 1875 en 1899 in Noord-Brabant geen afname, maar een toename van kinderen die sterven aan acute ‘spijsverteringsziekten’: van 7 naar 16 procent. Ook het sterftepercentage door diarree neemt toe, van 5 naar 8 procent. Het Noord-Brabantse zuigelingensterftecijfer bleef vervolgens bovengemiddeld hoog en kwam pas in 1930 gelijk met de rest van Nederland.
De reden voor de afwijking in Brabant wijt Walhout aan de onderontwikkeling van het gebied. Bovendien was het niet gebruikelijk medische hulp te zoeken. „Als een kind ziek was, werd dat gezien als het lot. Mensen hadden weinig vertrouwen in de wetenschap en bovendien waren veel artsen in Noord-Brabant protestants. Dus daar ging je niet heen als katholiek.”
Artsen wisten in de negentiende eeuw wel dat het geven van borstvoeding het verschil uitmaakte tussen leven en dood voor een kind, vertelt Walhout. „Zij klaagden over de onkunde van katholieke Brabantse moeders.” Dokter Pieter Adriaan Barentsen, die een praktijk had in de Peel en de Kempen, beschreef in 1922 dat vrouwen hun baby’s achterlieten bij oudere zusjes of grootmoeders, terwijl ze zelf op het land aan het werk gingen.