Twee documentaires vroegen woensdag om aandacht. De eerste had eigenlijk niet veel nieuws te bieden. Het was Moorddossier Holleeder op het RTL-platform Videoland. John van den Heuvel zette de moorden waarvan Holleeder wordt verdacht nog eens op een rij en bezocht plaatsen delict met soms geëmotioneerde nabestaanden. Wat bleef hangen was de opmerking die kroegbaas Thomas van der Bijl ooit tegen zijn dochter April maakte: „Je weet toch dat papa een boef is?” Op haar achttiende werd hij vermoord.
Ook de tweede documentaire had eigenlijk niet veel nieuws te vertellen. Toch zal Stuk, een noodlotsvertelling in vier delen mij lang bijblijven. Het VPRO-vierluik volgt medewerkers en patiënten in revalidatiecentrum Heliomare in Wijk aan Zee. De verhalen van de patiënten zijn aangrijpend, het werk van het personeel is bewonderenswaardig en het inkijkje in het reilen en zeilen van de zorginstelling is boeiend – maar dat is niet waar het om gaat.
Nee, wat Stuk onderscheidt van min of meer verwante docuseries op tv, is de vorm. Regisseur Jurjen Blick (De hokjesman) heeft bij het vertellen van zijn verhaal de teugels strak in de hand genomen. Dat begint bij de voiceover. Die is hier geen souffleur die de kijker op aanstaande tranen wil voorbereiden, maar een essayist die verbanden legt, een stem die woorden zoekt bij de beelden, niet over de beelden.
Want wat is dat eigenlijk, een revalidatiecentrum? Een plek voor mensen die stuk zijn, ze zijn verlamd of missen een ledemaat. Het is begonnen met pech. Een ziekte, een ongeluk. Ze zijn „op doorreis naar een ander leven waarin niets is zoals het was”.
Over een dwarslaesiepatiënt die elke ochtend in twee uur door de verpleging gereed gemaakt moet worden voor een nieuwe dag: „Hij was blij met mensen als [verpleegkundige] Lieke, die nauwgezet hun werk deden. Maar hij moest er nog steeds aan wennen dat hij het werk was. Er was een afstand ontstaan tussen Paul White en het lichaam dat bij hem hoorde.”
Het mooiste portret
Even verder gaat het over „wonden met een eigen wil en eigen geheimen”. Dat heeft te maken met het mooiste portret uit het eerste deel, dat van wondconsulent Monique, die haar werk gebruikt om een sluimerende depressie het hoofd te bieden. Haar huis staat vol opbeurende spreuken. „Omdat ze het lastig vond zichzelf moed in te spreken, moesten de muren het maar doen. Effectief waren de spreuken niet.” Prachtig.
Blick (wat een naam trouwens, voor een filmer) waaiert breed uit. Zo zien we zelfs hoe een schilder dagelijks om vijf uur zijn uitzicht vastlegt. Hij heeft niets met Heliomare te maken en zit alleen in de film omdat midden in dat uitzicht het huis staat van Willemijn, een van de artsen in de film. Dat is niet erg to the point, maar een van de zaken die Stuk duidelijk maakt, is dat de wereld nu eenmaal niet to the point is.
Een paar scènes zijn al te kunstmatig, maar dat is bijzaak. Want alleen al over dwarslaesiepatiënt Paul White zou ik eindeloos verder willen vertellen. Over de fietsvriend die niet van zijn ongeluk wist. Over zijn echtgenote, die vier dagen na zijn val ziek bleek te zijn. En over het kind, dat door zijn vrouw (verloskundige) ter wereld werd gebracht in de nacht dat hij van de trap viel.
Zelfs die baby heeft een plaatsje in Stuk gekregen. Om de kijker nog een laatste keer duidelijk te maken hoe mensenverhalen zich altijd weer vertakken en andere verhalen aanraken. In Stuk en in het echte leven.