Drie minuten duurde het. Net iets langer dan een gemiddeld Heideroosjes-nummer, en hun eerste concert in zeven jaar tijd was in die drie minuten helemaal uitverkocht. Toch verrassend, vindt frontman Marco Roelofs.
Want als je zo lang gestopt bent, weet je niet of er nog mensen op je zitten te wachten, vertelt hij in een café in Eindhoven. „We dachten, als de kaartverkoop maanden gaat duren, dan gaan we het gewoon aan niemand vertellen. Dat is gênant. Maar op die zaterdagochtend kreeg ik om drie over tien een appje: het is al gebeurd! Ik dacht dat ze me zaten te fucken.”
Dertig jaar na oprichting van de Limburgse punkband Heideroosjes keren de bandleden samen terug op de planken. Na een paar voorprogrammashows in Duitsland om op te warmen spelen ze twee uitverkochte concerten, in de Melkweg in Amsterdam en Ancienne Belgique in Brussel, en een kleine selectie zomerfestivals – maar niet dat ene grote Limburgse festival waar je ze zou verwachten.
Ze zijn er zeven jaar uit geweest. In 2012 beseften ze dat ze overal hadden gespeeld, alles hadden gedaan. Er kwamen kinderen, bedrijven werden opgericht, hun levens veranderden. En bovendien was er de sluimerende angst om oudere, uitgebluste rockers te worden die eerder hadden moeten stoppen, en dus hielden ze ermee op, na een laatste tour en laatste plaat. En dat viel Roelofs zwaar. Hij maakte wel twee solotheatervoorstellingen, schreef een boek over zijn tijd tijdens en na de Heideroosjes (Kaal), en richtte gelegenheidsband Stavast op. Maar zijn bestaan in zijn nieuwe appartement in Amsterdam was hol. Hij had vanaf zijn veertiende in die band gezeten en wist zijn leven maar moeilijk met iets anders te vullen. Hij begon steeds meer te drinken, gebruikte drugs die hij voorheen nooit gebruikte en raakte in een depressie waar hij met moeite, tijd en therapie weer uit wist te kruipen.
Inmiddels staat achter de ogen van Roelofs (44) weer permanent een waakvlammetje aan. Hij is verhuisd naar Eindhoven, is fit en vrolijk, komt net van de sportschool en is de enige die het niet erg lijkt te vinden dat er net toen hij even buiten was een indrukwekkende plensbui naar beneden kwam. Het woord ‘herboren’ valt zelfs.
Mag ik het een reünie van Heideroosjes noemen?
„Zo noemen wij het niet. We hebben er expres die dertig jaar aangehangen, ook voor onszelf: we vieren een jaar lang dat we dertig jaar bestaan, en dat is het. Kijk, het was heel moeilijk om te stoppen met die band. Het is een beetje een heftige parallel misschien, maar ik zag het als het vermoorden van je eigen kind. Dus we beseffen dat we onszelf nu blootstellen aan de verleiding om toch door te gaan. Met het risico dat we worden wat we nooit wilden: zielige ouwe mannen die niet meer de… tja, passie is zo’n kutwoord, maar je snapt wat ik bedoel… die dat niet meer kunnen opbrengen.”
Waar ligt dan de grens tussen oude rockers die doen wat ze leuk vinden en een sneue band?
„Laat ik het zo zeggen. Ik wil het gevoel hebben dat ik dezelfde energie kan neerzetten als toen we stopten. Ik ben zeven jaar ouder, maar ik ben m’n energielevel weer op peil aan het brengen. Want als ik zo nodig vind dat ik weer het podium op moet kruipen en dat mensen daar dan kaartjes voor moeten kopen, dan moet het ook zijn wat ze verwachten.”
In een band zitten is ook de ultieme manier om te ontsnappen aan het normale leven
De overige bandleden vonden op den duur hun draai na de Heideroosjes, maar jij niet.
„Nee, ik heb echt het ‘zwarte-gatcliché’ beleefd. Ik ben letterlijk opgebrand in die Heideroosjes. Ik had mijn hele leven daaromheen getimmerd. Vriendinnen bleven nooit langer dan drie jaar bij mij, want dan konden ze niet meer. Ik was getrouwd met die band, en het was tegelijk m’n kind. Tot het geestelijk niet meer goed ging. Ik besefte dat ik het moest loslaten, kijken wat er gebeurt. Nou, boink! Dan donder je dus naar beneden dat gat in. Ik moest ineens levenslessen leren die een normaal mens tussen z’n vijftiende en dertigste leert. Ik had het ware leven buiten de deur gehouden, want in een band zitten is ook de ultieme manier om te ontsnappen aan het normale leven. Aan al die shit waar je geen zin in hebt. Hypotheek, koophuizen, tuinen die gemaaid moeten worden, kinderen die aan je kop zeiken. Alles wat lastig is, is er niet.”
Je werd depressief. Is dat iets wat al langer sluimerde, dat nu de ruimte kreeg?
„Ja. Achteraf gezien wel. Ik ben niet zo’n hele vrolijke jongen. Maar ik kwam pas bij mezelf terecht toen mijn vriendin er vandoor ging. Ik moest m’n huis uit, m’n band was weg, ik had letterlijk niks meer. Maar ik wist ook dat ik dat nodig had. De band was als een drugsverslaving, en ik had een soort interventie nodig.”
En nu beginnen jullie weer. Wat doe je jezelf aan?
„Ja… nee… dat is de vraag. Het is een beetje als de afgekickte junk die weer een shot heroïne voor zich ziet liggen. Maar ik ben nu veel sterker. Want ik ben al eens gestopt, ik ben al eens in dat gat gedonderd. En daarom kan ik het nu beter relativeren. Want dit jaar wordt natuurlijk precies alles wat je ervan zou willen, dat weet je nu al: de zalen zijn vol, de sfeer is goed, het wordt alleen maar plus plus plus. Maar ik weet heel goed dat dit een tijdelijk snoepje is. Dat ik het weer los moet gaan laten.”
Was het jouw idee om weer te gaan spelen?
„Nee, ik moest er juist het langste over nadenken. Ik merkte wel dat ik er meteen energie van kreeg.”
Dat krijgt die junk ook van zijn heroïne.
„Ja, dat is wel zo. Maar toch is het nu anders dan andere keren dat we een aanbod kregen om weer te spelen. Ik voel dat ik het aankan.”
Jij wilde destijds niet stoppen. Heb je dat de andere jongens niet kwalijk genomen?
„Nee. Nooit. Ik ben ze juist op alle fronten dankbaar. Als je 23 jaar lang met dezelfde vier jongens in een band zit, dat vergt vergevingsgezindheid. En ik kan wel zeggen dat ik het grootste ego heb, en dat die jongens heel dienstig zijn geweest aan mijn grillen. Ik snapte ook wel dat ik niet tot mijn tachtigste in zo’n band kon zitten. En als ik ooit nog een soort van normale, maatschappelijke loopbaan zou willen, dat het dan ongeveer toen wel moest gaan gebeuren. Ik was wel realistisch genoeg om me af te vragen: hoe lang kun je ‘Sjonnie en Anita’ zingen voordat het zielig wordt?”
Jullie bereiden je nu voor, staan elke week in het oefenhok. Werken jullie ook aan nieuwe nummers?
„Nee.”
Kriebelt dat ook niet?
„Bij mij wel. Kijk, onze bassist Fred heeft een goedlopende eigen zaak [een cultureel projectbureau] en die heeft aangegeven: ik vind het superleuk om dit te doen, maar ik ga geen nieuwe nummers maken. Geen tijd, ik kan er niet de moeite insteken die het nodig heeft. Oké. Had ik vroeger nooit geaccepteerd, maar nu zeg ik: oké. Dan zie ik wel wat ik doe met de liedjes die ik aan het maken ben. Met Stavast leerde ik dat het niet uit hoeft te maken wat men van mijn werk vindt. Weer een levensles die ik moest leren. Ja, ik klink nu echt als zo’n herboren man, maar ik vond het superfijn om te merken dat ik zo ook iets kan maken. Vergis je niet, Heideroosjes was op een gegeven moment gewoon een bedrijf waar tien mensen van moesten vreten. Dus alles wat ik schreef werd getoetst om te zien wat het waard was.”
Ben je ook een herboren man?
(Hij lacht) „Nou ja, eigenlijk wel. Ik vond het niet erg om depressief te zijn, ik vond het wel erg dat ik niet wist hoe lang het duurde. Als iemand tegen mij had gezegd: de komende drie jaar voel jij je kut en daarna komt het wel weer goed, prima. Maar ik dacht fuuuck, het duurt al twee jaar, kóm óp man! Ik was het zo gewend om de touwtjes in handen te hebben, en dat had ik niet. Mijn psycholoog zei dat ik dat moest zien te accepteren. Dat neem ik nu mee in alles wat ik doe.”
Jullie bestaan dertig jaar, Pinkpop bestaat vijftig jaar. Staan jullie daar?
„Ik heb nog niks gehoord, en ik denk ook niet dat het gaat gebeuren.”
Dat verbaast me wel. Jullie zijn zo’n beetje ontdekt door Jan Smeets. Jij was er jarenlang presentator.
„Ja, iedereen denkt het! Toen Pinkpop veertig jaar bestond en wij twintig, dachten we ook dat het zou gebeuren. Er is vanuit onze boeker flink gelobbyd, zo van die jongens horen toch op Pinkpop, maar nee. En daar was ik toen wel gefrustreerd over, dat ons dat niet werd gegund. Dus toen we besloten weer te gaan spelen dit jaar wisten we: tien jaar terug was er geen animo om ons te boeken, dus we mogen er niet gevoeglijk vanuit gaan dat die er nu wel is. Je ziet ook maar weer dat het programmeren van festivals ook een beetje politiek is. De boeker van een grote headline-act krijgt andere bands soms via onderhandelingen binnen op een festival. Als wij net bij een andere boeker of management zaten, was het misschien wel gebeurd. Maar ach, fuck dat spel. Als ze bellen dan springen we in de bus. Als ze niet willen, dan niet. Ik ga daar niet meer gefrustreerd over raken.”