Of de mestlucht wel weg zou trekken. Toen de broers Heimen (38) en Simon Vos (33) hun bedrijf startten, hadden ze daarover wel wat zorgen. Zij konden in 2006 de varkenshouderij van hun ouders in Halle, een dorp in de Achterhoek, overnemen. Alleen: de affiniteit met het houden van varkens ontbrak. Dus openden ze in de boerderij een centrum voor jeugdzorg, sport en fysiotherapie. Inmiddels verzorgen Heimen en Simon er dagbesteding voor jongeren, zo’n 80 procent van hen volgt speciaal onderwijs.
Op een maandagochtend in januari is het terrein, dat nog het meeste lijkt op een kleine zorginstelling, verlaten. De kinderen zijn op school. Trots benen de lange, tanige broers voor een rondleiding over het erf. Hier in dit weiland, een survival-baantje. En hier, een knutselschuur.
In de meest recent verbouwde stal zitten aan weerszijde schuifpuien waardoor het licht naar binnen valt, op een keuken en mooie zithoek met houtkachel. Ernaast is een kleinere ruimte voor fysiotherapie, waar ook volwassenen behandelingen krijgen, en een grote judozaal voor de inmiddels vijftig leden tellende club.
Weggeconcurreerd
Ja, zó zouden beleidsmakers het graag zien. Een nieuwe onderneming in een anders leegstaande boerderij. Steeds meer boeren stoppen – in de periode 1950-2016 zijn zes op de zeven landbouwbedrijven verdwenen, blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uit 2016. Kleine boerderijen worden weggeconcurreerd door enorme, efficiënt opererende bedrijven.
De stimulans ontbreekt om de achtergebleven stallen en gebouwen vervolgens af te breken of te verkopen. „Als ma en pa het bedrijf hadden verkocht, hadden ze zo’n 60 procent af kunnen dragen aan de belastingdienst”, zegt Heimen. Omdat in veel stallen asbest zit, is ook slopen niet aantrekkelijk. „Dan is het nog gunstiger de boel te laten verpauperen”, zegt Simon.
De leegstand van boerderijen op het platteland neemt hierdoor flink toe. In 2016 stond 10 procent van de agrarische bebouwing in ons land leeg, zo bleek uit onderzoek van de Universiteit Wageningen. In 2030 zal dat opgelopen zijn tot bijna 25 procent, voorspelt het instituut.
Dat vinden gemeenten en provincies maar niets. Het platteland wordt op deze manier minder leefbaar, het is ongunstig voor de lokale economie en in het slechtste geval worden de leegstaande stallen misbruikt voor criminele praktijken zoals wietteelt.
„Leegstand levert verloedering op”, zegt Peer Verkuijlen, die zich voor de provincie Noord-Brabant met de leegstand bezighoudt. Provincies die veel met leegstand te maken hebben, zoals Noord-Brabant, Overijssel en Gelderland, sporen boeren en hun opvolgers daarom steeds vaker aan een ánder bedrijf in hun oude panden te beginnen.
Begeleiding en subsidies
Een jaar geleden begon de provincie Noord-Brabant met een project om boeren die gestopt zijn, of willen stoppen, met vouchers van 4.000 euro te ondersteunen. Die kunnen ingezet worden voor deskundige begeleiding in het maken van een herstart als agrarisch of niet-agrarisch bedrijf. „Op dit moment zijn we met zo’n 250 boeren in gesprek”, zegt Verkuijlen.
En recentelijk riep ook de provincie Gelderland op tot het insturen van „nieuwe ideeën” voor agrarische bedrijfsgebouwen. Inzenders kunnen maximaal 25 duizend euro subsidie krijgen als het plan één bedrijf omvat. Zijn het er drie, dan kan dat bedrag oplopen tot een ton.
Bedrijven die veel opslagruimte nodig hebben, zouden logische kandidaten zijn. Maar dat is nu juist net waar provincies níét naar op zoek zijn. Verkuijlen: „Dat voegt weinig toe. Het bedrijf moet wel een meerwaarde hebben voor de leefbaarheid in het landelijke gebied. Mensen die iets willen met gezondheid, sport of voedsel, bijvoorbeeld.”
Hij noemt een voormalige varkensboer in het Brabantse Nistelrode, die in zijn bedrijf een whiskeystokerij, proeverij en conferentiecentrum begon. En een rundveehouder uit het plaatsje Zeeland die zijn stal verbouwde tot restaurant. Ook de provincie Gelderland probeert inzenders voor subsidie te inspireren met voorbeelden. Op hun website prijzen ze bijvoorbeeld een Limburger die in de melkveehouderij van zijn schoonouders een tekstbureau begon dat uitgroeide tot creatieve broedplaats.
Toch zijn dat uitzonderingen, en dat komt volgens Dirk Strijker, hoogleraar plattelandsontwikkeling aan de Rijksuniversiteit Groningen, door het soort bedrijven dat op dit moment leeg komt te staan. Dat zijn tegenwoordig steeds vaker de écht grote complexen.
Van een enorme varkensstal waarin in de meeste gevallen asbest zit, maak je niet zomaar een kantoor of horecaschuur. „Het grootste gedeelte van de gebouwen is gewoon niet geschikt voor nieuwe bedrijven”, zegt Strijker.
Een aannemersbedrijf of autohandelaar kan wellicht wel met grote stallen uit de voeten. „Maar het nationale beleid was er jarenlang op gericht dit soort activiteiten júist niet op het platteland te laten plaatsvinden”, aldus de hoogleraar. „Het paste niet in het culturele perspectief van het platteland, lawaai en stank passen daar niet.” Lokale overheden zijn daar in de loop van de jaren anders naar gaan kijken, zegt Strijker. „Die zien dat er economische activiteit verdwenen is en willen er iets anders voor in de plaats.”
Weerbarstige praktijk
Voor Heimen en Simon Vos is de ruimte die ze hebben een groot voordeel. „Omdat we jongeren opvangen die leren door te doen, hebben we dat wel nodig”, zegt Simon. Een pand van dezelfde grootte in een stadscentrum huren zou veel duurder zijn. Werknemers vinden – inmiddels zijn het er acht, van psycholoog tot fysiotherapeut – bleek ook niet moeilijk. Veel mensen vonden de afgelegen locatie júist fijn. „Iedereen hier klaagt dat jongeren wegtrekken”, zegt Heimen. „Maar als je ze terug wil halen, moet je wél wat te bieden hebben. Heimen en Simon zien daarom ook mogelijkheden voor andersoortige bedrijven. Want waarom opent een multinational geen kantoorruimte in een boerderij, oppert Simon. „Hoe heerlijk is het om hier pauze te houden?”
Hoewel provincies en gemeenten initiatieven als die van de broers Vos toejuichen, is de praktijk bij diezelfde instanties een stuk weerbarstiger. Een nieuw bedrijf in een boerderij beginnen betekent dat het bestemmingsplan moet veranderen, en dat is nog maar de eerste bureaucratische horde van velen.
Heimen en Simon Vos weten er alles van. „Hier begonnen we”, zegt Heimen in de stal op het erf die ze als eerste verbouwden. Dat dit ooit een stal was, is ook van binnenuit nog duidelijk te zien, door de bakstenen muur en kleine ramen en deuren.
Alles deden ze zelf en met eigen middelen, naast hun fulltime baan. „Hier staan meneer de ingenieur en de fysiotherapeut dan, dacht ik nog terwijl we de mestputten schoonmaakten”, zegt Simon.
Op papier runnen de broers nog steeds een agrarisch bedrijf, bewust. Zij begonnen hun bedrijf nóg voordat provincies hun plannen en subsidies tegen leegstand presenteerden. „Hadden mijn ouders het bedrijf verkocht en moest er een nieuw bestemmingsplan komen, was het ons nooit gelukt”, zegt Simon. „Destijds had de gemeente dan gezegd: ‘Ga maar in het dorp zitten, daar horen deze activiteiten.’”
Uitbreiden is daardoor wel moeilijk. Een laatste oude stal op hun erf gooien de broers het liefst morgen nog plat, maar door de asbest in het gebouw is dat te duur. De broers werken zelf af en toe om regels en vergunningen heen, vertellen ze als ze naar hun nieuwe parkeerplaats voorbij hun geitenveldje lopen. Heimen: „Soms moet je gewoon wat aanleggen, zonder al te veel te zeggen.”