De nieuwe Dichter des Vaderlands zal ‘flexibel’ zijn, zegt Tsead Bruinja (1974) ten eerste. Hoe hij zijn ambt zal invullen „hangt natuurlijk af van wat er in Nederland en de wereld gebeurt”. Al benadert hij dat „vanuit een linkse hoek”, zegt hij, strijdbare twinkeling in zijn blik. „Inclusiviteit vind ik belangrijk en ik schat in dat dat zich vertaalt in een menselijke invalshoek voor de gedichten. Ik wil de menselijke kant van de zaak belichten, zoeken naar een nuance.”
Maar begrijp ‘nuance’ niet verkeerd, zegt de Friese dichter in zijn Amsterdamse bovenwoning, die vol staat met dichtbundels en cd’s. „Het lijkt me niks om elke keer een middenpositie op te zoeken, dan val ik in slaap. Ik moet ook ruimte hebben om boos te zijn – en dan misschien ongelijk te krijgen. Maar dat is óók een stem in de samenleving. De publieke ruimte is een ontmoetingsplaats van uiteenlopende, uitgesproken meningen. Dat mogen mijn gedichten ook zijn.”
Tsead Bruinja zal de komende twee jaar bij actuele aanleidingen gedichten schrijven, die NRC dan publiceert, en optreden als ambassadeur voor de poëzie. Hij volgt, als zevende Dichter des Vaderlands, Ester Naomi Perquin op. Bruinja publiceerde vanaf zijn debuut in 2000 twaalf bundels – als één van de weinige dichters schrijft hij in zowel het Nederlands als het Fries, zoals ook zijn nieuwste, tweetalige bundel Hingje net alle klean op deselde kapstôk / Hang niet alle kleren aan dezelfde kapstok (2018). Hij studeerde Engels in Groningen en geeft nu les aan de Arnhemse schrijfopleiding van hogeschool ArtEZ.
:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/01/data78246-1cc0cb.png)
Woensdag wordt Bruinja officieel geïnstalleerd, met een feestelijke avond in De Balie in Amsterdam. Daar geeft hij zijn inclusiviteitswens meteen gestalte: Bruinja deelt het podium met collega’s die samen de breedte van de poëzie moeten weerspiegelen, van jong talent Simone Atangana Bekono tot singer-songwriter Broeder Dieleman.
Bruinja: „Ik ben als dichter allereerst gevormd door muziek, poëzie hadden we thuis niet, daar begon ik pas na m’n achttiende aan. Daarvoor las ik de boekjes bij cd’s, ik ploos songteksten uit. Dat had misschien te maken met mijn tweetaligheid – je bent dan altijd al gewend om talen te vergelijken, dat een woord in die taal zus is en bij ons zo. Ik vond het interessant om die verschillen en overeenkomsten na te speuren.”
Daar ontstond een gevoeligheid voor taal?
„Ja, en voor de muzikaliteit van taal, een van de belangrijkste krachten in poëzie. Ik geloof nog steeds erg in intuïtie, in dat je eerste gedachte de beste is. Elke nieuwe versie van een gedicht verliest iets van de originele adem, de muzikale boog. Het schrijven van een gedicht gebeurt voor mij meestal binnen een uur. Daar gaat dan wel denkwerk aan vooraf, uren geklooi, gekras.”
Tien jaar geleden was je genomineerd om Dichter des Vaderlands te worden, maar je werd niet gekozen. Is dit een beter moment?
„Als mens was ik er misschien nog niet helemaal klaar voor: ik was onzekerder, gevoeliger. Als dichter was ik wel toegerust, denk ik, de buitenwereld was altijd al een thema in mijn werk en dat is alleen maar toegenomen. Wat logisch is, als je langer bezig bent: in het begin had ik veel te vertellen over mezelf, over mijn moeder die jong overleden is, relaties, vriendschappen. Dat is nu… niet op, maar de buitenwereld interesseert me meer.”
Je nieuwste bundel begint met een soort opdracht: ‘in de naam van de ander kruipen/ en daar een stem in vinden’. Anderen een stem geven dus, is dat een opdracht aan jezelf?
„Die regels refereren aan: in een traditie staan. Maar het is ook een opdracht. Ester Naomi Perquin schreef een Sinterklaasgedicht zónder enige referentie aan de Pietdiscussie, wat ik interessant en inspirerend vond, want ik schreef destijds in opdracht gewoon een gedicht tegen Zwarte Piet, iets over schoensmeer, geen interessante tekst. Ik zou wel beide willen kunnen: stellingnemen én de journalistieke insteek van een menselijk verhaal dat nog niet gehoord is. Dat was niet interessant aan mijn Piet-gedicht, ik sloot gewoon aan bij wat mijn vriendenkring vond.”
In de Pietdiscussie ben je meer Amsterdammer dan Fries?
„Ja, daarin heb ik een tamelijk randstedelijke mening. Maar de dichter Wim Brands zei eens tegen me: ‘Tsead, jij en ik delen dezelfde achterdocht uit het dorp.’ Daar zit wel iets in. Voor die kritische blik op mijn eigen meningen kan die achtergrond wel helpen. Ik denk dat het als Dichter des Vaderlands nog meer mijn taak is om rekening te houden met verschillende achtergronden en meningen, zonder die meteen te veroordelen.”
Vijf jaar lang schreef je actuele gedichten voor radioprogramma ‘Dit is de dag’. Heb je daar iets van geleerd?
„Nou, er wordt nogal serieus gedacht over gedichten met actuele thema’s, hoor. Het is al snel alsof je iets belangrijks voor de wereld beoogt te doen, als je een geëngageerd gedicht schrijft. En de kritiek is algauw: wat weet jij daar nou van? Dat hoor je bij een liefdesgedicht nooit: wie ben jij om iets over liefde te zeggen, heb je ervoor gestudeerd of zo? Maar de actualiteit is gewoon materiaal, net als de dood van een vriend of ziekte in je nabijheid materiaal kan zijn.”
Onder de tijdsdruk kan het niet lukken.
„Dat kan gebeuren, ik ben ook niet de briljantste dichter van Nederland, maar gewoon Tsead Bruinja die soms iets plats opschrijft en soms iets verfijnds en genuanceerds bedenkt. Dat zal zo blijven. Het eerste gedicht dat ik in opdracht schreef als dichter van de Friese gemeente Dongeradeel moest gaan over de gemeentelijke fusie. Dat werd waardeloos. Ik had wel een ideetje, maar je vondst moet muzikaal vleugels krijgen. Daar zit het werk in.”
Gemeentelijke fusies, ook niet de meest lyrische makende materie misschien. Welke onderwerpen ga je mijden?
„Ik sluit niets uit, materiaal is overal. Maar er moet een mens bij betrokken zijn. Ook als het over financiële markten gaat, heb ik er een mens bij nodig. Anders ga ik iets groots zeggen over iets waar ik helemaal geen verstand van heb, of iets moralistisch…”
Waar heb je wél verstand van?
Lange stilte. „Verstand van… Of: gevoel voor… Voor mensen, denk ik. Voor omgang met mensen. En ik heb interesse in hun verhalen, gevoelsleven, geschiedenis. Ik moet eigenlijk gaan luisteren. En ik heb verstand van taal. Dat is wat ik kan inzetten.”