Pater jezuïet Dionysius van Lier (93) studeerde klassieke talen en psychologie, woonde in Amsterdam, Rome en Chicago, maar hij werd geboren in Heibloem en op zijn tweeënzeventigste keerde hij daar weer terug. „De pastoor was dood”, zegt hij. „Mijn familie drong erop aan dat ik hem zou opvolgen.” Het leek hem te hardvochtig om te zeggen dat hij er geen zin in had.
Hij betrok de pastorie naast de parochiekerk en een van zijn eerste daden was de verwijdering van het kruisbeeld boven het altaar. „Een vader die zijn zoon uit liefde voor de mensen laat lijden, dat is een sprookje.” Het werd hem al snel duidelijk, zegt hij, dat hij in Heibloem zowel theologisch als sociologisch een vreemde was geworden.
Sinds een jaar woont hij in een verzorgingshuis in Nijmegen, met andere hoogbejaarde jezuïeten. Lopen kan hij niet meer na een hersenbloeding. Zijn gehoor is ook niet meer wat het was, waardoor hij de gesprekken bij het eten niet meer kan volgen. Hij brengt zijn dagen door achter zijn computer en luistert naar barokmuziek.
Hij werkte nog in Heibloem toen Nicky Verstappen, elf jaar destijds, dood werd gevonden op de Brunssummerheide. Nicky was mee op zomerkamp, onder leiding van het Heibloemse jeugdwerk. Dionysius (Nies) van Lier kende Nicky’s ouders niet, ze waren geen kerkgangers, maar hij ging meteen naar ze toe en bleef hen steunen. Hij vond het goed dat Nicky’s uitvaartdienst op het voetbalveld werd gehouden in plaats van in de kerk. Hij liet het monumentje voor Nicky op kerkelijke grond plaatsen, toen het van de burgemeester wegens tweespalt in het dorp niet op gemeentegrond mocht staan. „Maar ik bezorgde mezelf pas echt een kwade naam”, zegt hij, „door te zeggen dat Nicky misschien per ongeluk was doodgegaan, gestikt in de kofferbak van een auto bijvoorbeeld, en niet was vermoord.” Hij hield het ook voor mogelijk dat Nicky door onachtzaamheid van de leiders van het kamp omgekomen was, of door hun toedoen. En misschien, zei hij, was het waar wat de politie waarschijnlijk achtte: dat Nicky voor zijn dood seksueel misbruikt was.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/12/nicky-verstappen-061218-by-daniel-niessen2322202409.jpg|//images.nrc.nl/0ztgdmUoZZ4EG0-mpyRme_SSiVE=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/12/nicky-verstappen-061218-by-daniel-niessen2322202409.jpg)
Het monument in Heibloem staat op kerkelijke grond, van de burgemeester mocht het wegens de tweespalt niet op gemeentegrond staan. Daniel Niessen
Hiermee plaatste pater Van Lier zich in het kamp van de Heibloemers die zich achter Nicky’s ouders schaarden en de schuld van Nicky’s dood bij het Heibloemse jeugdwerk zochten, temeer omdat de oprichter ervan, Joos Barten, oud-hoofdonderwijzer van de dorpsschool, een verleden als veroordeelde pedoseksueel had, wat iedereen wel wist in Heibloem, maar waar nooit over werd gepraat. Joos Barten, tachtig jaar destijds en hartpatiënt, ging nog altijd mee op kamp. „Je zou kunnen zeggen”, zegt pater Van Lier, „dat er in die tijd nog een cultuur heerste waarin het normaal was om dingen met jonge kinderen te doen.” En dat was, zegt hij, zeker niet alleen in Heibloem zo.
Wat denkt pater Van Lier nu er, na twintig jaar, een verdachte van buiten het dorp is gevonden? „Ik las op internet”, zegt hij, „dat justitie de verdenking van moord heeft laten vallen en dat Jos B. wordt beschuldigd van doodslag. Maar ik denk” – hij zucht – „dat ze de grootste moeite zullen hebben om zelfs dat te bewijzen.” In het ergste scenario, zegt hij, houdt Jos B. zijn mond en is het bewijs te zwak om hem voor de dood van Nicky te veroordelen. „Dan wordt de zaak niet opgelost. Dan blijft Heibloem een verscheurd dorp.”
Zoektocht
Het was een uitzonderlijk warme dag in een overwegend sombere en natte zomer. Op maandag 10 augustus 1998 werd in Zuid-Limburg 35 graden gemeten, de hoogste temperatuur van dat jaar. Het kleurt de verhalen van de mensen die er nu op terugkijken: zwetende kampleiders, zoekend over de heide, de kinderen van het jeugdkamp die in het zwembad verkoeling zochten terwijl Nicky al uren niet was gezien, agenten die het druk hadden met een andere zaak en zich pas aan het einde van de dag volledig richtten op de zoektocht naar een verdwenen jongetje.
Van Nicky Verstappen werd voor het laatst iets vernomen om halfzes in de ochtend. Eén van zijn tentgenootjes zag dat Nicky wakker was en, dacht hij, naar de wc ging. ‘The Nightriders’ heette het gelegenheidsgroepje van drie jongens van dezelfde leeftijd.
Er gingen – en gaan – altijd meer kinderen wél dan niet mee op het jaarlijkse zomerkamp vanuit Heibloem, in het noorden van Limburg. Als die kinderen volwassen zijn, geven ze zich vaak op als vrijwilliger bij het jeugdwerk. In het jaar van Nicky kampeerden ze op De Heikop, vijftig kilometer naar het zuiden. Ze waren met 37 deelnemers en twaalf begeleiders. Ze sliepen verspreid over tien tenten tussen de hoge bomen, op loopafstand van de zanderige Brunssummerheide.
Om acht uur in de ochtend werden de kinderen zoals gebruikelijk gewekt door trompetgeschal. Nicky was nergens te zien. „Je denkt niet meteen het ergste”, zegt Pascal Peeters, een van de begeleiders die er destijds bij waren. „Er was wel vaker wat op het kamp. Dan hadden er twee ruzie en liep er eentje weg.”
Hij ging wel meteen zoeken, samen met een paar andere leiders en The Nightriders. „Je loopt vijf of tien meter uit elkaar en later hoor je dat je met die techniek makkelijk langs hem had kunnen lopen.” Nicky’s ouders werden rond negen uur gebeld. Om halftien deed de kampleiding aangifte bij de politie. Er werd, nu niet meer goed voor te stellen, geen groot alarm geslagen. Nicky kwam straks vast gewoon weer terug. Het kamp ging intussen door. Pas in de avonduren drong door dat het ernstig moest zijn. De politie vloog ’s nachts met een helikopter over de heide. De andere kinderen zagen in hun tenten de zoeklichten en hoorden hoe agenten Nicky’s naam riepen.
Op dinsdag 11 augustus 1998 om kwart over acht ’s avonds vertrok de laatste zoekploeg, onder leiding van de politie. Daarna zou het te donker worden. „Nog één keer in linie over de heide”, zegt Petra Janssen, die als vrijwilliger bij het jeugdwerk maandagochtend naar het kamp was gekomen, samen met haar man Peter. „Nog één keer een kwartslag draaien. En toen” – ze kan het na al die jaren nog steeds niet zonder emotie zeggen – „zag Peter hem liggen, in een veldje met jonge sparren, vlak bij de weg.” De politie vermoedde meteen dat Nicky al dood was toen hij daar was neergelegd, vanwege zijn onnatuurlijke positie. Hij droeg alleen een onderbroek en een donkerrode pyjamabroek. Die zat binnenstebuiten.
Warme bakker
Heibloem, midden in een natuurgebied, bestaat uit niet veel meer dan een paar straten die samen een vierhoek vormen. Achthonderd mensen wonen er, ze werken in de landbouw, de bosbouw, de zakelijke dienstverlening. Er is een plein met de parochiekerk, de basisschool en een warme bakker. De meeste huizen, met ruime voortuinen, zijn van na 1945. Tussen het bos en de Roggelse Beek ligt het voetbalveld, met niet ver daarvandaan Nicky’s graf. Nicky’s ouders, die vanwege de tweespalt in het dorp naar het naburige Meijel zijn verhuisd, worden er nog regelmatig gezien. Heibloemers groeten hen, maar met elkaar praten is er al heel lang niet meer bij.
Het dorp is ontstaan doordat een pater halverwege de negentiende eeuw op het idee kwam om op deze plaats een landbouwkolonie te stichten voor Amsterdamse jongens die in de stad geen toekomst hadden. Er werd een boerderij gebouwd, een school, een klooster met een kapel, later afgebroken. In 1956 werd Jongensdorp De Widdonck opgericht, een internaat voor kinderen met gedragsproblemen. De Widdonck, ‘veilige hoogte in waterrijk gebied’, bestaat nog steeds. Joos Barten kreeg er na zijn detentie een baan op de administratie, op voorspraak van pastoor Van Don destijds, naar wie de langste straat van Heibloem is vernoemd.
Gedragsanalist
Tot hun stomme verbazing waren de jeugdwerkers na Nicky’s dood de eersten die door de politie verdacht werden. „Op woensdag stonden we de tenten af te breken”, zegt Pascal Peeters. „Opeens merk je: ik word verhoord, waarom word ik verhoord? ‘Wat was je maandagochtend aan het doen?’ ‘Waar stonden de potten en pannen?’ Allemaal van dat soort vragen.” Op het kampeerterrein liep een gedragsanalist van de politie rond. „Zelf weet je dat je niks hebt gedaan”, zegt Petra Janssen. „Je begrijpt niet waarom ze zo tegen je doen.”
Vooral oud-hoofdonderwijzer Joos Barten werd hard aangepakt en daar gaf hij zelf ook wel aanleiding toe. Bij het derde verhoor, op 21 augustus, vroeg hij of hij iets „ergs” kon vragen. Dat staat in een boek dat misdaadjournalist Simon Vuyk schreef over de dood van Nicky Verstappen, deels gebaseerd op het politiedossier. Barten vroeg: „Is het mogelijk om het lijk van een kind te misbruiken?” En: „Het kind heeft toch geen pijn geleden, hè?”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/12/ftoverhaal10.jpg|//images.nrc.nl/nUYJhxJvrSXaGA1oGklEQkPZd5M=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/12/ftoverhaal10.jpg)
Het Huis waar Joos Barten woonde. Daniel Niessen
Aan het einde van het verhoor gaf hij de agenten een brief waarin hij bekende dat hij in 1954 „enige jongens had betast aan bovenbenen en geslacht (penis)”. Hij schreef dat hij was ontslagen als hoofd van de lagere school en tussen november 1954 en februari 1955 in de gevangenis had gezeten. „Ik weet hoe u denkt over iemand die zijn handen niet heeft thuisgehouden. Mijn schaamte is groot: uw vragen hierover zal ik beantwoorden. Wat ik in 1954 heb gedaan is in Heibloem bekend bij – bijna – alle inwoners. Vroeger of later zou dit toch aan u worden medegedeeld.” Dat hij het nu zelf meldde was ingegeven door zijn angst dat de gebeurtenissen uit 1954 in verband zouden worden gebracht met „het misbruiken en vermoorden van Nicky Verstappen”. Maar daar had hij, verklaarde hij aan de politie, niets mee te maken.
Het hielp hem niet. Al waren er tal van andere verdachten – een drugsverslaafde uit Tegelen, een kindermisbruiker uit Kerkrade, een kindermoordenaar uit Duitsland – hij bleef de belangrijkste. Dat was hij ook in de ogen van misdaadverslaggever Peter R. de Vries, die zich na verloop van tijd op de zaak stortte. In zijn televisieuitzendingen liet hij zien dat er in Heibloem meer slachtoffers van Joos Barten waren dan hij tegen de politie had gezegd, en dat een van de kampleiders als kind door hem was misbruikt. Simon Vuyk, destijds eindredacteur van Peter R. de Vries’ programma, ploos voor zijn boek Bartens verleden uit en beschreef hoe zijn daden altijd waren vergoelijkt en toegedekt.
Barten was tot augustus 1998 een man van aanzien in Heibloem. Hij had na zijn gevangenisstraf niet alleen het jeugdwerk opgericht, maar ook de plaatselijke voetbalclub. Hij speelde voor Sinterklaas en organiseerde carnaval voor de kinderen van het dorp. Hij stond altijd voor iedereen klaar. „Ondanks zijn verleden,” zegt Petra Janssen, „hadden mensen zoveel vertrouwen in hem dat ze hun kinderen rustig met hem mee op kamp stuurden.” In 1986 was hij koninklijk onderscheiden.
Bewijzen tegen Joos Barten werden nooit gevonden, ook niet nadat bij een nieuw politieonderzoek in 2010 zijn stoffelijk overschot was opgegraven, zeven jaar na zijn eenzame dood. Er waren inmiddels betere technieken beschikbaar om DNA-sporen te onderzoeken en het DNA dat op Nicky’s lichaam was gevonden kon worden vergeleken met dat van Joos Barten. Geen match. Ook niet met het DNA van andere kampleiders. Het DNA dat was verzameld op de homo-ontmoetingsplek op de Brunssummerheide – een witte tissue, een peuk, de kroonkurk van een flesje Brandbier – leverde evenmin iets op. De ontmoetingsplek was vlak bij het veldje waar Nicky was achtergelaten.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/12/data39136411-37f109.jpg|//images.nrc.nl/HvjjYkYIBb6CWqVArMdhRpZA_bs=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/12/data39136411-37f109.jpg)
Daniel Niessen
Geen sprake van dat in Heibloem de rust terugkeerde. Een deel van het dorp bleef argwanend naar het jeugdwerk kijken, want waarom zouden er niet toch leiders bij het misdrijf betrokken zijn geweest? Vooral de mannen die in augustus 1998 mee op kamp waren geweest bleven in de ogen van Heibloemers verdacht. Zelfs nu er, twintig jaar na dato, een volledige match is gevonden tussen het DNA op Nicky’s lichaam en het DNA van Jos B. wordt Heibloem verscheurd door twijfel. Jos B. komt uit Simpelveld, niet ver van De Heikop vandaan. Een buitenstaander. Misschien heeft hij hulp vanuit het kamp gekregen, zeggen Heibloemers. Misschien heeft Jos B. niet alleen gehandeld. Hoe kon hij anders zomaar een jongetje meenemen? Die gaat toch schreeuwen, zich verzetten? Of was Nicky soms bedwelmd? En wie had dat dan gedaan?
Een van die twijfelaars is Math Janssen (61), van origine timmerman en nu werkzaam als facilitair medewerker bij een welzijnsorganisatie. Hij was dertig jaar lang vrijwilliger bij de voetbalvereniging SVVH en leidde het elftal waar Nicky in speelde, de D’tjes. Eerst zegt Math Janssen wat iedereen in Heibloem zegt: hoe opgelucht hij is nu er een mogelijke dader is gevonden, en dat die mogelijke dader niet een van hen is.
Maar dan. „Wat bewijst die DNA-match? Wat als Jos B. blijft zwijgen? Hoe zullen we dan ooit weten wat er gebeurd is? Hoe verschrikkelijk is dat voor Nicky’s ouders? Wat gaat hij zeggen als hij toch gaat verklaren? En is dat dan de waarheid?” Hij vindt, net als andere Heibloemers, dat Jos B. door zijn advocaat gedwongen moet worden om te vertellen hoe het gegaan is. Voor de rust van Nicky’s ouders en voor de rust in het dorp.
Vijandig
Peter Janssen, de man van Petra Janssen, is net weggereden als we op een woensdagavond bij Petra in de keuken zitten. „Hij kan het niet aan om met jullie over Nicky te praten”, zegt ze terwijl ze water in het koffiezetapparaat giet. „Hij vindt het te heftig.”
Pascal Peeters, die het kamp van Nicky begeleidde, is er wel. En Peter Nelissen is er, ook van het jeugdwerk. Hij was net als Petra – zwanger destijds – die maandagochtend in augustus naar De Heikop gereden om te helpen zoeken. Peter (53) is groente- en fruitverkoper, Pascal (44) repareert klassieke auto’s en Petra (50) werkt bij een uitvaartondernemer. De stemming is licht vijandig, na twintig jaar bittere ervaringen met de media. Altijd maar weer die beschuldigende vinger, zeggen ze. De verdachtmakingen, het verdraaien van hun woorden.
„Dat begon meteen al”, zegt Pascal. „Er was kermis in het dorp, je staat een biertje te drinken, komt de pers. Ze vragen je zulke stomme dingen dat je wegloopt. De volgende dag lees je in de krant dat wij doen alsof we een onderbroek in het kamp hebben achtergelaten in plaats van een dood kind.” Maar nu Jos B. gearresteerd is voelt alles anders voor hen. Daarom hebben ze ingestemd met een gesprek.
„Je ging zelf ook twijfelen”, zegt Petra. „Dat was een van de moeilijkste dingen. Je steekt je hand voor elkaar in het vuur, maar als iedereen de hele tijd naar het jeugdwerk blijft kijken, ga je vanzelf denken: het zal toch niet waar zijn? Ik bedoel, je kunt niet in elkaars hoofd kijken.” Op de dag dat de politie in het dorp zou komen vertellen dat er een DNA-match was gevonden, kreeg ze ’s morgens „totaal out of the niks” een berichtje: ‘Goed nieuws voor de Heibloem, de dader is bekend’. „Er stond niet bij dat de verdachte niet uit de Heibloem kwam”, zegt ze. „Ik heb als een gek door het huis gelopen, helemaal in de stress.” De opluchting toen ’s middags in het gemeenschapshuis bleek dat het om iemand van buiten ging is haar nog steeds aan te zien.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/12/fotoverhaal5.jpg|//images.nrc.nl/psoMRPBKtERtyR2_j42Q9UbUkao=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/12/fotoverhaal5.jpg)
Daniel Niessen
In de jaren na Nicky, zeggen ze, durfden ze er niet meer trots op te zijn dat ze bij het Heibloemse jeugdwerk zaten. Ze hielden zich op de achtergrond. Ze probeerden uit te stralen dat ze niet aan elkaar twijfelden en niets te verbergen hadden, en tegelijkertijd wisten ze dat ze Nicky’s ouders daarmee kwetsten. „In het begin ging ik nog wel naar ze toe”, zegt Petra. „Berthie – Nicky’s moeder – vroeg er ook om. Dan zag ze me in de winkel waar ik toen werkte. ‘Kom je nog eens, Petra?’ Maar dan zat ik daar als…”
„Verdachte”, zegt Pascal.
„Ze bleven maar vragen stellen”, zegt Petra. „Hoe was dit, hoe ging dat. Ik begreep het, als het mijn kind was geweest had ik het ook gedaan. Dat zeg ik uit de grond van mijn hart. Maar ik ging gewoon kapot.”
„Je kunt niet bewijzen dat je iets niet gedaan hebt”, zegt Peter.
„Het was niet vol te houden”, zegt Pascal. „We wilden graag achter hen staan, maar hoe doe je dat als zij jou als schuldige zien? De drempel werd steeds hoger. Maar ik ben ze nooit uit de weg gegaan. Ik heb een jaar geleden of zo nog een praatje gemaakt met Peetje” – Nicky’s vader – „toen ik hem tegenkwam bij de Gamma.”
En dan Joos Barten. „Ik durfde geen contact meer met hem te hebben”, zegt Petra. „We meden hem en hij meed ons. Hij wist dat wij niet met hem gezien konden worden, iedereen zou zeggen: daar heb je dat stelletje pedofielen. Maar hij bleef attent. Toen mijn dochter was geboren heb ik bij zijn achterdeur een cadeautje opgepikt.”
Peter: „Hij kwam nooit meer buiten. Op een gegeven moment is hij verhuisd.”
Petra: „Een doodzieke oude man. Dat je zo aan je eind moet komen.”
Peter: „Terwijl je het niet gedaan hebt.”
Het zelfvertrouwen van de jeugdwerkers begon zich pas te herstellen toen de politie de zaak vijf jaar geleden helemaal opnieuw ging onderzoeken, met een nieuw team, niet uit Limburg, maar uit het oosten van Nederland. Alle oude hypothesen over Barten en het jeugdwerk werden verlaten, de dader of daders konden overal zitten. „Opeens”, zegt Peter, „was het niet meer tégen ons, maar mét ons.” Petra: „Wij hebben geholpen om de mensen in Heibloem ervan te overtuigen dat ze hun DNA moesten afstaan.”
De bijeenkomst met de politie na de arrestatie van Jos B. – die zullen ze niet snel meer vergeten. Peter: „De politieman die de leiding had opende met de woorden dat Heibloem een prachtig dorp is om te wonen.”
Petra: „Dat was heel aardig van hem.”
Peter: „Hij zei dat het jeugdwerk een prima organisatie is waar hij zijn kinderen gerust aan mee zou geven.”
Petra: „Dat zei hij ja. Dat zei de politie tegen ons.”
Peter: „En toen zei hij dus dat er een verdachte was gearresteerd die niet uit Heibloem kwam. Voor ons was dat zo’n enorme ontlading. De dagen erna – alsof we in een rollercoaster zaten.”
Pascal, uitgeput: „Niet te beschrijven.”
Peter: „Nee, dat is niet te beschrijven.”
Petra: „Ik loop nu weer heel anders door het dorp.” Ze doet haar schouders naar achteren. „Zo van: kijken jullie maar naar me. Ik ben bij het jeugdwerk. Ik ben trots.”