Zwarte Piet is beïnvloed door de internationale blackface-traditie. In dezelfde tijd dat de knecht van Sinterklaas zijn huidige vorm kreeg, halverwege de 19de-eeuw, was ook in Nederland de ‘minstrel show’ een geliefd theatergenre. Dat verklaart de opvallende overeenkomsten tussen Zwarte Piet en blackface-personages: een witte artiest die geschminkt een zwart personage speelt, op clowneske, karikaturale wijze.
Dit schrijft historicus Elisabeth Koning in het decembernummer van Tijdschrift voor Geschiedenis. In haar artikel ‘Zwarte Piet, een blackfacepersonage: Een eeuw aan blackfacevermaak in Nederland’ beschrijft ze de theatertraditie van blackface in Nederland, die haar hoogtepunt bereikte op het moment dat Jan Schenkman zijn boek St. Nikolaas en zijn knecht (1850) schreef, dat algemeen wordt beschouwd als de bron van de huidige traditie. Ook toont ze aan dat Zwarte Piet sindsdien bedoeld is als zwart personage, niet als witte man met roet uit de schoorsteen op zijn gezicht.
Steeds feller
Koning onderzoekt een brisant onderwerp; voor- en tegenstanders van Zwarte Piet strijden steeds feller tegen elkaar, zoals zaterdag weer bleek bij de demonstraties tijdens de intocht van Sinterklaas. Tegenstanders stellen dat Zwarte Piet een racistisch blackface-personage is. Voorstanders zeggen dat dit onzin is: het is een puur Nederlandse traditie die niets met het Amerikaanse blackface-genre te maken zou hebben. Piet is zwart door zijn gang door de schoorsteen.
Het van oorsprong Amerikaanse blackface-genre is sterk verbonden geraakt aan de geschiedenis van slavernij en racisme jegens zwarte mensen. Volgens Koning kwam het theatergenre in 1847 naar Nederland met de Britse theatergroep Neger Lantium Ethiopian Serenaders, die zich hier omdoopte tot de Lantum Negerzangers van Amerika. De Britten koesterden hun blackface-shows langer dan de Amerikanen. De laatste Black and White Minstrel Show was tot 1978 op de BBC te zien.
Terwijl in de Amerikaanse minstrel shows het figuur van de arme, domme, blije landarbeider centraal stond, draaiden de Britse shows om de figuur van de zwarte dandy; een parvenu die dure ‘witte’ kleding draagt, en probeert sociaal te klimmen, maar die door zijn onhandige gedrag nooit tot de witte wereld kan behoren. Koning noemt dit ‘anti-emancipatoire humor’. Volgens haar waren deze revues in de eerste plaats als vermaak bedoeld, maar ook om zwarte mensen op hun plaats te wijzen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data38616791-516d92.jpg|https://images.nrc.nl/jM5_Q2O76FfhJca5MxhntvSNe0s=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data38616791-516d92.jpg|https://images.nrc.nl/OrI4Rtspv1iTaYbaJfURFJZLKIA=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data38616791-516d92.jpg)
De belangrijkste Nederlandse vorm die Koning behandelt is de immens populaire toneelversie van De negerhut van oom Tom, gebaseerd op de invloedrijke anti-slavernij-roman van Harriet Beecher Stowe. Franse toneelbewerkers hadden aan het verhaal twee clowneske blackface-types toegevoegd, die in Nederland innig omarmd werden. Boek en toneelbewerking hebben bijgedragen aan de 19de-eeuwse Nederlandse anti-slavernij-beweging, maar tegelijkertijd sterkten ze de voorstanders van de slavernij in hun idee dat zwarte mensen een soort grote kinderen waren die de vrijheid niet aankonden.
Elisabeth Koning (1989) studeerde geschiedenis en amerikanistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Zij is niet als onderzoeker aan een universiteit gebonden, maar werkt bij het Noord-Hollands Archief in Haarlem. Dit jaar werd zij verkozen tot Jonge Historicus van het Jaar en Jonge Archivaris van het Jaar.
Hoe kwam u op dit onderwerp?
„Toen ik in 2011 in de VS studeerde, kwam blackface langs in het college ‘African-Americans in the Media’. Ik zei: „Hé, Zwarte Piet. O, wat leuk!” Toen andere studenten daar vragen over stelden, zei ik: ‘Ik ben niet racistisch, hoor, Bij ons ligt dat heel anders.’ Sindsdien ben ik aan dat laatste gaan twijfelen. Mijn masterscriptie ging over blackface in Nederland. Van mijn hoogleraar moest ik Zwarte Piet erbuiten laten. Volgens hem had die er niets mee te maken.”
U toont aan dat Zwarte Piet en het Nederlandse blackface-theater tegelijk ontstonden. Maar een direct verband beschrijft u niet.
„Nee, ik heb geen smoking gun gevonden. Geen brief waarin Schenkman zegt dat hij door blackface is geïnspireerd. Er is wel een aanwijzing dat hij de minstrel shows kende. Maar het gaat vooral om de opvallende gelijkenis.”
Als u geen direct verband hebt gevonden, is de conclusie dan niet te stellig?
„Nee. Het verband dat ik aantoon is dat Zwarte Piet, zoals hij later nagespeeld werd, niet veel verschilt van eerdere blackface-personages op het Nederlandse toneel, en dat de figuren in dezelfde jaren zijn ontstaan.”
Andere onderzoekers wijzen op veel oudere, niet-christelijke wortels in de Europese mythologie, waarin de compagnon van Sinterklaas (of Sinterklaas zelf) een soort duivel uit de schoorsteen is.
„Ongetwijfeld is de traditie veel ouder. De bekendste voorbeelden zijn Knecht Ruprecht in Duitsland en Krampus in de Alpen. Maar ik zie niet hoe die mythische figuren veel invloed hebben op de Zwarte Piet die we nu zien. Overigens tonen die andere verschijningen vooral aan dat de traditie steeds verandert, en dat Zwarte Piet nu dus ook weer kan veranderen.”