Op de eerste verdieping van een verbouwd pakhuis, boven de garage waar gewoonlijk de auto in staat, wordt deze vrijdagavond een minutieus nagebouwd vijftiende-eeuws orgeltje in gebruik genomen. In Stiens (bij Leeuwarden) vindt daarmee een wereldpremière plaats: van zulke kleine, verplaatsbare orgeltjes, indertijd vrij gebruikelijk in de huizen van rijke mensen, zijn alleen nog afbeeldingen over. Een replica maken is daardoor ingewikkeld, het gebeurt eigenlijk nooit. In het zaaltje van de wereldpremière zullen pakweg veertig mensen zitten, meer passen er niet in.
Daarmee lijkt niet alleen het orgeltje, maar ook het concert zelf op hoe het indertijd ging: er werd op gespeeld in het huis van de opdrachtgever. In de vijftiende eeuw was dat een Italiaan uit Siena (Toscane), die de opdracht waarschijnlijk gaf aan een toen vermaarde orgelbouwer, Lorenzo da Prato (1417-1492). Het wapen van de stad, kun je zien op de overgebleven afbeelding, staat op de korte zijkant van het orgeltje, vlak boven het familiewapen.
Ook op de replica staat een familiewapen. Of nou ja: twee ‘wylde tulpen’ zijn het, Fries voor bostulpen.
Zulke kleine, gele tulpen bloeien in het voorjaar in de tuin van Trudy en Willem van Riemsdijk, achter hun huis in Stiens. In het kleine pakhuis waar het concert plaatsvindt werd vroeger margarine opgeslagen, het staat twee huizen verderop. De Van Riemsdijken gaven de opdracht anderhalf jaar geleden aan Winold van der Putten en Ingrid Noack Kirschner, orgelmakers in het Duitse Weener (bij Winschoten).
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data37472906-dcc9a3.jpg|https://images.nrc.nl/aeB540vsYJauD8Z9zc9zV5EEEjs=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data37472906-dcc9a3.jpg|https://images.nrc.nl/Fu9dHiDKCCouJAQVr5o3eaxQCe0=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data37472906-dcc9a3.jpg)
Afbeelding van de originele intarsia. Het paneel hangt in de kerk van San Quirico d’Orcia.
Foto SCALA, Florence
Met die tulpen begon zes jaar geleden dit verhaal. Trudy van Riemsdijk-Zandee (71) en Willem van Riemsdijk (69), zij is kunsthistorica, hij bodemchemicus, hadden toen vanuit hun woonplaats Wageningen de auto gepakt naar Stiens. Op de begraafplaats daar, hadden ze gelezen, bloeiden stinzenplanten: voorjaarsbollen die in de negentiende eeuw in landschapstuinen werden geplant voor verwildering, zodat er van januari tot mei een bloemenzee te zien was. In die bloemen waren ze geïnteresseerd, zoals ze zich al sinds hun eerste ontmoeting om natuur en milieu bekommeren. Dat was in 1969. Willem maakte Trudy toen lid van de Waddenvereniging. Ze trouwden in 1973.
Die dag zes jaar geleden reden ze verkeerd, ze kwamen uit aan de achterkant van een grote, met een hek afgesloten tuin. Willem van Riemsdijk: „En door dat hek zagen we allemaal stinzenplanten. Wij omlopen: bleek die tuin van een huis dat te koop stond.” Het oude doktershuis, een monument, hebben ze intussen laten restaureren, de negentiende-eeuwse tuin is in ere hersteld. Het pakhuis kochten ze om er hun auto in te parkeren, maar ze bedachten dat de bovenverdieping een zaaltje kon worden. Bijvoorbeeld voor tentoonstellingen over stinzenplanten. Over de huisapotheek en oude artsenijgewassen. Of over de ‘Toer fan Stiens’, de kerktoren waar ze vanuit hun huis op uitkijken en die vaak is geschilderd.
Ja, je zou er zelfs concerten kunnen houden. Al was het zaaltje daar wel wat klein voor. Dat bleek toen ze na afloop van een concert in Amsterdam aan klavecimbelspeelster Catalina Vicens en Super Librum, een ensemble voor middeleeuwse muziek, vroegen of zij hun programma ook bij hén wilden komen uitvoeren.
Trudy van Riemsdijk, die zelf blokfluit speelde in een ensemble: „We hebben veel concerten bezocht, zowel van oude als van nieuwe muziek, maar we wisten natuurlijk niet hoe je zelf een concert organiseert. We dachten: laten we het gewoon proberen.” Alleen hadden de orgeltjes van het concert aan weerszijden grote blaasbalgen, waar tijdens het spelen twee mensen op stonden te pompen. Dat zou niet passen in het pakhuis.
In de kerk tegenover het doktershuis was wel ruimte. ‘Ad organum faciendum’, heette het concert met middeleeuwse orgels, blokfluit, zang en percussie dat er vorig jaar mei werd gehouden. Willem van Riemsdijk: „Na afloop vroeg ik Catalina Vicens: beschik je zelf over zo’n soort orgeltje? Nee, dat had ze niet. Voor ik het wist, zei ik: zou je dat niet willen hebben dan?”
Waarheidsgetrouw
Zo dus. Zoals ze eerder hun huis en tuin in oude staat hadden teruggebracht, en dat via tentoonstellingen deelden met publiek, wilden ze nu een verdwenen orgeltje laten herleven. Wat het kostte, deed er minder toe. „We wilden een jong, getalenteerd iemand stimuleren en vooruithelpen.”
Maar kleine, verplaatsbare orgeltjes zijn er niet meer. Hoe reconstrueer je een orgel dat niet meer bestaat?
Jankees Braaksma (68) is de oprichter van Super Librum. In de loop der jaren verzamelde hij wel duizend afbeeldingen van oude orgels. Met orgelbouwer Winold van der Putten (68), een boezemvriend, bladerde hij die door – en vonden ze de foto van een vijftiende-eeuws houten paneel waarop je een orgeltje in een open raam zag, erachter een luisterende man en daar weer achter een kerktoren. Precies het soort orgeltje dat ze zochten.
De afbeelding was waarheidsgetrouw: niet geschilderd maar ingelegd, een toen gangbare methode van houtbewerking. De makers sneden motieven uit fineer van verschillende houtsoorten, die werden ingelegd in een paneel. Ook legden ze versieringen in met ivoor of been. ‘Intarsia’s werden dit soort panelen genoemd, deze was indertijd voor de Dom van Siena gemaakt door Antonio Barili (1453-1516). Nu hing het in de kerk in een dorpje vijftig kilometer verderop.
Winold van der Putten: „Je hebt een gedetailleerde afbeelding nodig als je wilt dat alles klopt. Dus niet alleen hoe het orgel eruitzag, maar ook hoe het waarschijnlijk klonk. Daarvoor moet je de maatvoering kunnen bepalen: lengte, breedte, diepte. Pas als je de verhouding kent tussen pijpwerk en klavier, kun je vanaf de langste pijp en de laagste toon verder rekenen.”
Daar was deze afbeelding geschikt voor, althans de versie die Trudy van Riemsdijk opvroeg bij het Italiaanse fotoarchief Archivio Scala: je kon hem printen, uitvergroten en dan de verhoudingen bepalen. Uit die verhoudingen destilleerden ze een maateenheid die ze de ‘quirico-voet’ noemden, naar het dorpje waar het paneel nu hing, San Quirico d’Orcia. De ‘quirico-voet’ was 28,8 centimeter, goed voor twaalf duimen van 2,4 centimeter. De langste pijp werd drie voet hoog en zes duim in omtrek, de kortste pijp, twee octaven hoger, kreeg de omtrek van één duim.
Maar niks was honderd procent zeker. Wat was bijvoorbeeld het gebruikte hout? Ze kozen soorten die toen gebruikelijk waren en die in kleur overeenkwamen met de afbeelding: cipres voor het klavier, noten voor de kas. Aan de achterkant moesten blaasbalgen hebben gezeten, elk orgel heeft windvoorziening nodig, maar op de afbeelding zag je die niet. Nu zitten die balgen er wel (en een klein motortje voor als er niemand is om de balgen te bedienen).
Wat je wél zag, maar wat ze niet meteen snapten: een verhoogde zwarte toets helemaal links en eenzelfde toets uiterst rechts op het klavier. Die bleken er te zijn voor een extra klankeffect, wat toen even een trend was. Nu is de zwarte toets links verbonden met twee hoge pijpjes, als je hem indrukt hoor je het geluid van een krekel. Dat is de ‘grilli’. De rechtertoets bedient de ‘rossignole’, de nachtegaal. Daar hangen twee pijpjes in een bakje water, waardoor er een tsjilpend geluid ontstaat.
/s3/static.nrc.nl/images/stripped/2312nndoenmerlijn.jpg)
Figuurzaagmethode
Bleef over het inlegwerk. Winold van der Putten: „Wij zeiden: voor de klank hoef je dat niet na te maken, je kunt die decoraties er ook op schilderen.” Maar nee. Trudy van Riemsdijk: „Dat wilden we niet. De afbeelding was met inlegwerk, het orgeltje was dat vast en zeker ook.”
Dat inlegwerk maakten Iskander Breebaart en Bianca de Góes, meubelrestauratoren in Amsterdam. Iskander is daarnaast senior meubelrestaurator bij het Rijksmuseum in Amsterdam. Van iedereen die is betrokken bij het project, is hij de enige die de vijftiende-eeuwse intarsia in het echt heeft gezien. In San Quirico d’Orcia. „We waren afgelopen zomer met vakantie in de buurt. De kerk was open, maar het was er erg donker. Uiteindelijk vond ik het paneel achter het koor, met een koord ervoor zodat je niet te dichtbij kwam. Ik ben naar buiten gegaan om iemand te zoeken die mij verder kon helpen, maar het was vroeg in de middag en het hele dorp was verlaten. Toen ben ik toch maar over dat koord gestapt. Ik wilde weten: is er een mes of een figuurzaag gebruikt, want de figuurzaagmethode was een techniek die toen net opkwam.”
Dat weet hij nog steeds niet, want toen hij er met zijn neus bijna bovenop stond ging een alarm af. Er kwam niemand, maar hij ging toch maar weg. „Ik vermoed dat het met een figuurzaag is gedaan. Al die kleine krullen kun je niet snijden, daar is het materiaal dat je gebruikt te hard voor.” Dat materiaal was indertijd ivoor. Zelf gebruikte hij been: dunne, speciaal geprepareerde velletjes voor de krullende versieringen, staafjes waar hij plakjes van afsneed voor de kleine rondjes.
En de organiste, Catalina Vicens? Ze woont in Zwitserland en is intussen in de werkplaats van Winold van der Putten geweest. Het orgel was nog niet af, maar je kon er al wel op spelen. Willem van Riemsdijk, die erbij was: „Ik heb zelden iemand zo blij gezien, het was een droom die uitkwam.” Na afloop van het concert krijgt ze het orgeltje in permanente bruikleen.