De rechtbank in Amsterdam heeft de 40-jarige Nabila R., die haar driejarige zoontje achterliet op het centraal station in Amsterdam, veroordeeld tot negentien dagen cel en zestig dagen voorwaardelijk. De straf is gelijk aan het voorarrest waardoor zij niet de cel in hoeft. Van de voorwaardelijke straf, met een proeftijd van twee jaar, moet een afschrikkende werking uitgaan. De rechtbank volgt hiermee de eis van het OM.
R., die van Marokkaanse afkomst is, volgt momenteel een procedure voor een verblijfsvergunning. Volgens het OM nam R. een groot risico toen zij haar zoontje op 26 november 2017 om 13.15 uur achterliet bij een bushalte op het station. Een wanhoopsdaad, vertelde R. de Amsterdamse rechtbank eerder. Een buschauffeur vond het kind op het station en bracht hem naar de politie. Bij de aanhouding van R. vond de politie drie dagen later een treinkaartje naar Schiphol en een vliegticket naar Casablanca. In de rechtszaal verklaarde R. eerder dat ze niet echt van plan was om te vertrekken.
De rechtbank neemt het de vrouw zeer kwalijk dat zij haar zoontje heeft achtergelaten, die van haar afhankelijk was. Hij was niet alleen pas drie jaar oud, schrijft de rechtbank in een verklaring, maar ook veel beperkter dan andere kinderen van zijn leeftijd: hij kon niet praten, begreep de taal niet, was niet zindelijk en leek last te hebben van een gedragsstoornis.
Analfabeet en zwakbegaafd
Wel heeft de rechter bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de vrouw. R. zei namelijk dat zij niet in staat was om voor haar zoontje te zorgen. De vrouw, die ook nog een dochter in Marokko heeft, is analfabeet, zwakbegaafd en zou volgens een psycholoog lijden aan depressies. Volgens de advocaat van R. groeiden de problemen de vrouw boven het hoofd. Ze woonde eerder in Italië maar werd door haar partner - niet de vader van haar zoon - uit huis gezet. Daarna leefde ze enige tijd op straat. In Nederland zocht R. hulp bij een vriendin, maar die kon niet omgaan met haar zoontje, die vermoedelijk autisme heeft.
Het zoontje leeft momenteel bij een pleegezin en maakt het goed. Ook ziet hij zijn moeder geregeld, gaat naar school, spreekt inmiddels Nederlands en is aan het inburgeren. De vrouw verblijft in een wooninstelling. Omdat zij geen verblijfsstatus heeft, kan zijn geen aanspraak maken op zorg, sociale voorzieningen of een uitkering – en ook niet op hulp van de reclassering.