Was de lening aan hun schoondochter onzakelijk?

Deze rubriek belicht elke week kwesties uit het bedrijfsleven waarover de rechter zich onlangs uitsprak. Deze keer: fiscaal recht.

Foto Getty Images

Een echtpaar leent in 2003 450.000 euro aan hun schoondochter, die op haar beurt dit bedrag uitleent aan haar echtgenoot. Hij steekt het geld in zijn bedrijf – onderdeel van een groter, maar verlieslatend concern. Het echtpaar financiert de lening door twee hypotheken op hun eigen woning te nemen en spaartegoeden en het vermogen van hun architectenbureau aan te spreken. Afspraken over rente, aflossing en kosten worden pas drie jaar later gemaakt.

Het echtpaar krijgt het aan de stok met de Belastingdienst over de aangiftes over 2012 en 2013. Het geschil draait om de verstrekte lening. In de ogen van de fiscus is die onzakelijk; een onafhankelijke derde zou die onder de afgesproken voorwaarden niet hebben verstrekt. Dus: niet aftrekbaar. De zaak komt bij de rechtbank Gelderland.

Voor de rechter betoogt de fiscus dat het echtpaar aan hun zoon en schoondochter een lening heeft verstrekt „zonder schriftelijke afspraken over rente, looptijd, aflossing en kosten, en zonder zekerheden te verlangen”. Het bedrijf van de zoon was bovendien verlieslatend.

Het echtpaar stelt dat er, toen het de lening verstrekte, „gegronde verwachting” bestond dat rente en aflossing tijdig zouden worden betaald. Ook verklaart het volledig op de hoogte te zijn geweest van de reorganisatie bij het concern van de zoon om dat financieel weer op de rit te krijgen.

De lening mag dan „ongebruikelijke voorwaarden” hebben, alleen daarop wijzen is onvoldoende om de lening als onzakelijk te kwalificeren, meent de rechter. De Belastingdienst heeft evenmin voldoende bewijs geleverd dat de leenvoorwaarden van een bank of andere geldverstrekker zouden afwijken. En, overweegt de rechtbank, gezien de reorganisatieplannen bij het bedrijf van hun zoon kon het echtpaar „redelijkerwijs de verwachting hebben dat de lening zou worden afgelost”. Het is geen onzakelijke lening.

www.rechtspraak.nl ECLI:NL:RBGEL:2018:4362