Einstein verkoopt. Over geen enkele wetenschapper verschenen zó veel biografieën. Alles wat hij heeft gezegd of geschreven wordt verzameld, vastgelegd en van commentaar voorzien. Het Einstein Papers Project belooft een volledige uitgave van al zijn geschriften. Dit jaar verscheen het vijftiende deel en het project is nu ongeveer op de helft.
Af en toe verschijnen er speciale uitgaven die een bepaald aspect van Einsteins zijn leven en werk belichten. Recent was er een onberispelijke uitgave, met een prachtige inleiding van Ze’ev Rosenkranz, editor van de Einstein Papers, van zijn reisdagboeken van een halfjaar durende tocht langs landen in het Verre Oosten, Palestina en Spanje.
Dat boek wekte nogal wat opschudding, omdat Einstein er nogal racistische en xenofobe opvattingen op na bleek te houden, met name over Chinezen: die vond hij „smerig en traag van begrip”, „ze zitten niet op een bank tijdens het eten, maar hurken „zoals Europeanen doen als ze zich ontlasten”. En als Einstein ziet hoeveel kinderen Chinezen hebben volgt de opmerking dat „het toch jammer zou zijn als de Chinezen alle andere rassen zouden verdringen”.
Deze opvattingen waren in die tijd onder westerlingen gemeengoed, maar omdat Einstein zózeer als een icoon wordt beschouwd hadden mensen dit niet van hem verwacht. Helemaal niet gezien zijn eigen ervaringen als jood in Duitsland. Daar ondervond hij aan den lijve hoe het was om als tweederangsburger te worden beschouwd. Een van de redenen om in 1922 op reis te gaan was nota bene dat zijn veiligheid als jood in Duitsland niet langer gewaarborgd kon worden in de dagen na de moord op de eveneens joodse minister van Buitenlandse Zaken en vriend Walther Rathenau.
Zelf zei hij later ooit in een interview: „Als jood kan ik misschien beter begrijpen en invoelen wat zwarten ervaren als slachtoffers van discriminatie.”
Rosenkranz verbergt en vergoelijkt niets, maar toont zich uiteindelijk begripvol. Einstein vertoont volgens hem een „verlichte vorm van kolonialisme”: de volkeren die hij bezocht dienden netjes behandeld te worden, maar hadden wel het verheffende voorbeeld van westerlingen en de westerse cultuur nodig. Dat verklaart misschien ook zijn opvallend positieve oordeel over Japanners: volgens Einstein omarmden die de intellectuele prestaties van het Westen en streefden ze die vol idealisme en enthousiasme na, zij het met behoud van die eigenschappen waarin ze superieur zijn aan het Westen. Een groter contrast met zijn uitspraken over Chinezen is bijna niet mogelijk.
Meer dan ooit blijkt hij een man van innerlijke tegenstellingen. Deze dagboeken completeren het beeld van een wereldberoemde wetenschapper die we ondanks alle aandacht toch niet zo goed kenden.