‘We hebben Het gouden ei eruit gewerkt”, jubelde M., (docent Nederlands), „om meer tijd aan poëzie te kunnen besteden!” Van blijdschap stuiterde ik nog net niet het raam uit. Jammer voor het ei, hoera voor de verskunst!
„En nu vroeg ik me af”, vervolgde ze, „of je nog leuke gedichten weet over liefdesverdriet. Dat ligt toch het dichtst bij de belevingswereld van jongeren.”
Op de automatische piloot schreef ik wat Lodeizen, Hagar Peeters en Ingmar Heytze voor. Pas ’s avonds begon het te knagen. Liefdesverdriet fundeert toch niet de puberteit? Eerder levensverdriet. Ik zie het bij mijn eigen leerlingen, mijn neefjes en lees het terug in al mijn tienerdagboeken. Die hele periode is doorspekt met somberte en woede. Je bent al flink pissig dat je bestaat (niemand heeft je gevraagd of je dat überhaupt wilde, geboren worden) en dan verwachten ze ook nog eens van je dat je gezellig meedoet.
Ik ging door mijn boekenkast. Als middelbaar scholier hield ik van poëzie die er geen doekjes om wond. Mijn lievelingsdichter was Levi Weemoedt, die in zijn verzen dit ondermaans tranendal ombouwt tot een talig feest vol zelfspot en leedvermaak, zoals in ‘Op mijn uitvaart’ : „O, de dragers, ze zullen/ mijn moeheid voelen/ Láátste rustplaats,/ zei u?/ Eérste, zal je/ bedoelen!”. Elke bakvis herkent zich daarin. Weemoedt behandelt werkelijk ieder aspect van het verdriet dat Het Leven heet: „Ach, voetbal was zo’n droevige bedoening/ als in december, op het allerlaatste veld,/ een troosteloze nevel om je schoen hing,/ de hoop op winnen lang ter aard’ besteld.” Daarmee krijg je zelfs de jongens aan het lezen.
Wanneer ik een klas kennis laat maken met gedichten, beginnen we altijd met Weemoedt. Boven de hoofden zie je de lampjes dan aangaan. Heej, denken ze, hier is iemand die het snapt. De humor, de bittere doordenkers („’k Had twee héél zelfstandige ouders, die/ op mijn zestiende al de deur uit gingen./ Ze vonden werk, jong geluk, een nieuw kind of drie:/ ’k was zó blij voor hen! Ik kon wel zíngen!”), het taalspel en de lekkere flow: zijn werk bevat alle ingrediënten om jongeren tenminste een beetje het idee te geven dat poëzie niet het literair equivalent van waterboarden is. Hele roedels tieners heb ik via zijn werk naadloos aan de Kopland en Vasalis gekregen. En dat niet alleen: door te lachen om de tragedie die ons bestaan feitelijk is (want we moeten uiteindelijk toch allemaal dood), valt alles ook weer reuze mee. Met Weemoedt kan je jongeren leren lezen en ook nog eens laten lachen om hun dieptrieste bestaan. Dat wil toch iedere opvoeder?
Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.