Opinie

‘Hij kwam in de buurt, maar een staatsman was Kok niet’

In reacties op het overlijden van oud-premier Kok hoorde je vaak de term ‘staatsman’. Volgens is het begrip aan inflatie onderhevig.

Illustratie Rik Bors

De eretitel ‘staatsman’ is helemaal terug. In de vele reacties op het overlijden van Wim Kok wemelde het ervan. Hij was „staatsman, vakbondsleider, sociaal-democraat” (Lodewijk Asscher), „een staatsman die in staat was om sociale en politieke tegenstellingen te overbruggen” (Sybrand Buma), een „staatsman van formaat” (Kajsa Ollongren). Eerder dit jaar werd Ruud Lubbers na zijn overlijden al een „groot staatsman met een indrukwekkend verantwoordelijkheidsgevoel” (Koninklijk Huis) genoemd. Ook buitenlandse politici als Kofi Annan, Helmut Kohl en Shimon Peres werden postuum als staatslieden geprezen. Premier Rutte, die het woord graag in de mond neemt, noemde Johan van Oldenbarneveldt onlangs „de grootste staatsman uit onze geschiedenis” en Remieg Aerts gaf zijn prachtige boek over Thorbecke de ondertitel „Biografie van een staatsman” mee. Vorig jaar vroeg Elsevier zelfs een ‘jury’ van deskundigen oud-premiers te kwalificeren als ‘groot staatsman’, ‘bijna groot staatsman’, ‘gemiddeld’, ‘zwak’ of ‘mislukt’. Thorbecke en Drees haalden als enigen de eerste categorie; Lubbers en Kok vielen in de tweede.

Lees ook de necrologie: Wim Kok (1938-2018). Sober sociaal-democraat die liberaal regeerde

Kennelijk is er in tijden van polarisatie, populisme en politiek cynisme weer behoefte aan het begrip staatsmanschap. Dat is best verrassend. Het is immers ouderwets en hopeloos gender-biased. De ronkende loftuiting roept bovendien ook cynische reacties op: „Een kenmerk van grote staatslieden is dat ze overal mee wegkomen”, schreef Peter de Waard over Lubbers in de Volkskrant. President Truman merkte ooit droogjes op dat een staatsman gewoon een politicus is die al tien of vijftien jaar dood is. Het lijkt daarom raadzaam om een wat preciezere begripsbepaling te geven. Ik noem drie ingrediënten.

Ten eerste onderscheiden staatslieden zich door voorbeeldige persoonskenmerken. Boven alles zijn ze gericht op het algemeen belang, niet op een deelbelang (zelfs niet dat van de meerderheid) en zeker niet op hun eigenbelang. Een staatsman staat ‘boven de partijen’, is verbindend en compromisbereid. Bovendien is hij buitengewoon integer en deugdzaam.

Ten tweede moeten de omstandigheden meewerken. Staatslieden zoekt men vanouds vooral in twee situaties, namelijk bij de stichting van de staat en in tijden van existentiële crisis. Denk in het eerste geval bijvoorbeeld aan Solon (stadstaat Athene), Madison (Verenigde Staten) en Ben Goerion (Israël) en in het tweede aan Perikles (Athene), Lincoln (VS) en Churchill (Verenigd Koninkrijk). Paradoxaal genoeg manifesteert staatsmanschap zich dus juist wanneer de staat niet vanzelfsprekend is. Als de staat gevestigd is en behoorlijk functioneert, is staatsmanschap onnodig en onmogelijk. Statelijkheid staat staatsmanschap in de weg.

Ten derde moet er sprake zijn van een zeker duurzaam succes. Iemand kan de juiste persoon op het juiste moment op de juiste plek zijn, maar als zo’n politicus door gebeurtenissen, pech of tegenstand faalt, kan die niet als staatsman gelden. Staatslieden laten een waardevolle erfenis na voor de generaties na hen. In het bijzonder waarborgen zij de voortgang van de politiek zelf. Ze spelen het politieke spel bekwaam mee, maar maken ook het spel zelf mogelijk. Denk aan president De Gaulle die via een referendum een constitutionele hervorming van het Franse politieke bestel realiseerde.

Kok lijkt de laatste Nederlandse politicus die het ideaal van staatsmanschap benaderde

Welnu, was Wim Kok een staatsman? Een aantal genoemde persoonskenmerken komen we inderdaad bij hem tegen. Hij wordt geroemd als bruggenbouwer, als ‘premier van alle Nederlanders’, als „volkomen betrouwbaar, volkomen integer” (Rutte). Het is buitengewoon knap als dat na jarenlange actieve dienst van je gezegd kan worden. Maar heeft Kok ons staatsbestel ‘herbevestigd’ en de voortgang van het politieke spel gewaarborgd? Niet echt. De omstandigheden waren er niet naar. Zijn knapste staaltje staatsmanskunst was de bekwame oplossing van de kwestie-Zorreguieta. En door het Paarse avontuur aan te gaan, heeft hij de weg geopend voor allerlei nieuwe politieke coalities. Maar met echte crises zoals Srebrenica en de Fortuyn-revolte kon hij maar moeilijk overweg. Regeren ging prima bij zonneschijn (Paars I), maar bleek lastig bij tegenwind (Paars II). Ook zijn Koks successen niet bepaald duurzaam gebleken. Zijn poging om via de zogeheten Derde Weg links en rechts te verenigen, is mislukt en heeft polarisatie gebaard. De moderne verzorgingsstaat, de open samenleving en het verenigde Europa waarvoor hij streed, staan mede door de technocratische en anti-ideologische stijl die hijzelf belichaamde onder grotere druk dan ooit.

Kok lijkt wel de meest recente Nederlandse politicus die het ideaal van staatsmanschap benaderde. Van Agt en Balkenende, de enige nog levende oud-premiers, hebben bij te veel mensen antipathie gewekt om als zodanig te worden betiteld. Zij hebben zeker niet in makkelijker omstandigheden geregeerd dan Kok, maar worden te veel als partijpolitici en brokkenmakers gezien. „Meneer Van Agt, weest u toch eens wat meer statesmanlike”, zou koningin Beatrix ooit hebben verzucht. Veelzeggend genoeg is juist aan hem en Balkenende de titel minister van Staat onthouden. Ook van andere (oud)bewindslieden en Kamerleden komt niemand bij ‘staatsman’ in de buurt. Dus lijkt de voorraad voorlopig uitgeput. Dat hoeft niet erg te zijn, zolang onze staat maar stabiel blijft. Wel lopen we het risico hierdoor minder zuinig te worden op het begrip staatsmanschap. Inflatie van het begrip moeten we voorkomen, maar ook het verdwijnen ervan. De inspiratie die het ideaal van staatsmanschap biedt, kunnen we bij echte crises nog hard nodig hebben.