Recensie

Recensie Muziek

Dmitri Slobodeniouk creëerde met KCO een prachtige totaalklank

Klassiek De Russische dirigent Dmitri Slobodeniouk verving woensdag Daniele Gatti bij het Concertgebouworkest. Is het liefde op het eerste gezicht?

Altviolisten van het Concertgebouworkest.
Altviolisten van het Concertgebouworkest. Foto Concertgebouworkest

Na het ontslag van chef-dirigent Daniele Gatti begin augustus, zat het Concertgebouworkest met een forse reeks concerten waarvoor op zeer korte termijn vervangers moesten worden gevonden. Een van de redders in nood was Dmitri Slobodeniouk, die woensdagavond zijn debuut maakte bij het orkest.

De Russische Slobodeniouk (1975) is chef van orkesten in Spanje en in zijn tweede thuisland Finland. Onlangs was hij te gast bij het Radio Filharmonisch, maar verder is hij hier nog tamelijk onbekend. Wel stond hij al voor wereldorkesten als de Berliner Philharmoniker en het Beierse radio-orkest en wordt hij her en der flink geroemd. Een debuut bij het Concertgebouworkest in deze periode, waarin het orkest een nieuwe chef-dirigent zoekt, krijgt onvermijdelijk een saillante subtekst. Als het Rotterdams Philharmonisch zijn nieuwe chef Lahav Shani na slechts één concert in de armen sluit, waarom zou zoiets dan niet in Amsterdam kunnen gebeuren? Is het liefde op het eerste gezicht tussen het KCO en Slobodeniouk?

Het programma met vier werken van rond 1900 bood genoeg aanknopingspunten. Naast Theo Verbey’s mooie orkestratie van Bergs Sonate op. 1 en een onbekende ouverture van Zemlinsky klonken twee vroege symfonische gedichten van Richard Strauss, van wie Slobodeniouk in het verleden al vaak muziek dirigeerde. Druistige stukken, waarin de levenslust van een twintiger gekanaliseerd wordt door briljante instrumentatiekunst. Dat laatste aspect was bij Slobodeniouk in goede handen: hij creëerde een prachtige totaalklank, waarbinnen het orkest in alle geledingen kon schitteren.

Maar echt knetteren wilde het niet. De vitaliteit van Don Juan voelde beredeneerd, in plaats van vulkanisch. Wel wist Slobodeniouk in het ingetogen middendeel de eenzaamheid van Alexei Ogrintchouks hobosolo sterk uit te lichten. Ook in Tod und Verklärung ontbrak het lang aan urgentie. Pas in het laatste deel, nadat het orkest was teruggeschroefd tot een zinderende, met tamtam omfloerste paukenroffel, klonk de naderende dood onontkoombaar. De stralende apotheose was groots.