Dat komt als een mokerslag aan: negenduizend slaven! De Joods-Portugese voorvaderen van Bodil de la Parra hadden op meerdere plantages in Suriname negenduizend slaven. De ontdekking van dit schuldige koloniale verleden is een theatraal hoogtepunt in de solovoorstelling Het verbrande huis. Eerder bracht De la Parra deze voorstelling op locatie tijdens Oerol op Terschelling, nu in de theaters. Ruim 75 minuten is De la Parra aan het woord, met ongebroken en soms te razende energie. Haar grootvader, een apotheker, inspireerde vormgever Michiel Voet tot een eenvoudig decor van apothekersflessen onder glazen stolpen, telkens anders belicht als fraaie stillevens. Grootouders, neven, nichten, tantes passeren de revue. Haar familiegeschiedenis is ingewikkeld en fascinerend: ze bezit een Surinaamse en een Indische tak. Over die Indische wortels maakte ze eerder Ouwe Pinda’s en Gouwe Pinda’s. Ook nu zet ze met nadrukkelijke accenten in dictie en hevige gestiek haar familieleden neer. Zo ontstaat een liefdevol familieportret waaraan harde, kritische terzijdes niet vreemd zijn. Ze geeft mooi aan dat de cultuurverschillen tussen het witte Nederland en het gekleurde Suriname groot zijn, en tot vervreemding leiden. De la Parra’s ontwapenende eerlijkheid ontroert en verbaast. Ze durft.
De tekstgetrouwe regie van Wimie Wilhelm is helaas voorspelbaar. Bij elke scène neemt De la Parra een andere houding aan. Je ziet te makkelijk dat ze schakelt naar praatzieke tante of patriarchale grootvader. Het is een vorm van verteltheater, waarbij meer fantasie welkom was geweest. Aan het slot krijgt de titel een dreigend-dramatische betekenis. Het familiehuis in Paramaribo aan de Zwartenhovenbrugstraat brandt af, het vuur knettert en knistert, er klinkt ondanks de tragiek feestelijke muziek. Dat is ijzersterk, bijna surrealistisch. Meer daarvan.