Opinie

God en Famke

Ellen Deckwitz

Een tijdje terug zat ik in een klooster om te schrijven. Internet ontbrak waardoor ik geen excuus had om mijn werk te ontduiken en dus woonde ik vanaf dag twee alle missen bij. De monniken prezen mijn devotie, mijn uitgever sprak de ene na de andere verontruste voicemail in.

De diensten waren spectaculair vanwege het koor. De verweerde kelen brachten het ene na het andere polyfone hoogtepunt tot stand. In de Middeleeuwen was er binnen de kerk op een zeker moment knallende ruzie vanwege de populariteit van meerstemmigheid. Het zou te veel afleiden van de inhoud. Schoonheid corrumpeert en toegegeven, ik heb weleens gehad dat ik bij een nummer de tekst vreselijk vond maar de muziek zo fijn dat ik het alsnog draaide.

Tijdens de maaltijd complimenteerde ik de broeders met hun zang, waarop ze me vroegen wat ik normaliter luisterde. Ik pakte mijn laptop, die ik de hele week niet had gebruikt, erbij. De monniken konden niet zoveel met het muzikale oeuvre EenhoornJoost, maar hun oren sprongen op bij de melodieuze rap van Famke Louise.

„Zingt ze Arabisch?” vroeg broeder Hans gefascineerd waarop ik uitlegde dat articulatie tegenwoordig uit is. Niemand luistert nog naar muziek vanwege de teksten. Het draait, net zoals bij talkshows of politiek, om de verpakking. Aan woorden wordt steeds minder waarde gehecht. Als schrijver zinkt je dan soms de moed in de schoenen, als burger al helemaal.

Ik leende de monniken mijn iPod, en de hele week hoorde ik Famke Louise vanuit de refter komen. „Vanavond ga ik lit”, neuriede een novice terwijl hij de miswijn klaarzette.

Aan de vooravond van mijn vertrek sleepte de abt me mee naar de kloosterkerk waar het gehele koor zich had verzameld.

„We vonden het zo leuk dat je bij iedere dienst was”, zei broeder Joop, „dat we iets voor je hebben ingestudeerd.”

En daar zette het dertigkoppig mannenkoor Op me monnie in. De tekst, die vooral gaat over hoe Famke Louise bakken geld verdient en haar criticasters het nakijken geeft, veranderde geheel van lading. Het had hilarisch moeten zijn dat regels als „Ik laat die haters huilen” en „wat jij zou doen om mij te zijn” door tachtigjarige maagden werden gebracht, maar het ontroerde. Het was alsof God zelf aan het woord was.

„Niks is onmogelijk, ben op dingen ongelofelijk”, zong God. De woorden kwamen keihard aan. Tekst kan wél een verschil maakte, besefte ik. Vorm kan inhoud doen verdwijnen, maar ook versterken. Mijn keel kneep dicht. Schrijven was misschien toch ergens goed voor. God ging ondertussen vrolijk door. „Wat jij zou doen om Mij te zijn,” zong Hij. Ik boog mijn hoofd, opluchting stroomde langs mijn wangen, spatte uiteen op de gladgeschuurde tegels.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.