‘Commentaar is gratis, feiten zijn heilig’, schreef C.P. Scott, de legendarische hoofdredacteur van The Guardian in 1921 over het grote belang van accurate verslaggeving in de journalistiek. Ik las het in Hugo Arlmans biografie van de al even legendarische NRC-columnist J.L. Heldring, die hetzelfde standpunt huldigde.
Nu wil ik het in de Maand van de Geschiedenis (met dit jaar ‘opstand’ als thema) behalve over journalistiek en feiten, ook over geschiedschrijving en feiten hebben. Die twee vakken liggen tenslotte in elkaars verlengde. In beide wordt soms met de feiten gerommeld, ten gunste van emoties over het wereldleed. Zo verkondigt een docent geschiedenis aan een Nederlandse universiteit dat we onze slechte verhouding met Rusland geheel aan onszelf te danken hebben. Nog even en niemand gelooft meer dat Stalin een massamoordenaar was.
Een ander voorbeeld is de begin vorig jaar verschenen biografie Willem van Oranje. De opportunistische Vader des Vaderlands van de jonge historici Aron Brouwer en Marthijn Wouters, die de opstandige prins neerzetten als een eendimensionale slechterik. Het was groot nieuws op televisie, terwijl het in werkelijkheid ging om uit hun verband gerukte en behoorlijk opgeklopte oude feiten.
De jonge honden die Willem van Oranje te grazen namen, kun je veel vergeven. Maar dat geldt niet voor hun vakgenoten met een grote reputatie. Zoals de Brit Hugh Trevor-Roper, die in 1983 de authenticiteit bevestigde van de plotseling opgedoken, maar zoals later bleek vervalste, dagboeken van Hitler. Volgens Trevor-Roper diende de geschiedenis door die vondst herschreven te worden, omdat Hitler ineens naar voren kwam als een veel aimabeler mens dan werd gedacht. Van de uitroeiing van de Joden zou hij bijvoorbeeld niets hebben geweten.
Een vergelijkbare ontmaskering doet zich nu opnieuw voor. Onlangs verscheen de biografie Albert Speer. Een Duitse carrière van historicus Magnus Brechtken. Hierin wordt behalve met Speer ook korte metten gemaakt met Joachim Fest (1926-2006), de eerste biograaf van Hitlers architect en een van de beroemdste publieke intellectuelen van Duitsland. Fest blijkt zich als ghostwriter van Speers memoires te hebben laten leiden door diens mooie praatjes, waarmee zijn medeplichtigheid aan het nazi-regime moest worden gerelativeerd. Opmerkelijk is dat Fest, op Speers verzoek, deelde in de royalties van die memoires, die een megabestseller werden.
Je kunt er niet omheen dat Fest zich vooral door de charmante Speer heeft laten inpakken, omdat die uit hetzelfde Bildungsbürger-milieu kwam als hijzelf. Zo iemand kon natuurlijk geen misdadiger zijn. Daarom ook gebruikte Fest Speers mooie praatjes als basis voor zowel zijn Hitler-biografie (1973), waarvan 900.000 exemplaren werden verkocht, als voor zijn andere bestseller Der Untergang (2002).
Brechtken toont aan dat Fest voor de archieven en voor recent wetenschappelijk onderzoek naar Speers daden zijn neus ophaalde. De reden voor die hooghartige houding ligt voor de hand: als hij toegaf, dan zou dit zijn eigen historische studies over het Derde Rijk ontkrachten. En dat is nu gebeurd. Alleen het meesterlijke Ich nicht, Fests herinneringen aan het Derde Rijk als zoon van een tegenstander van Hitler, staat nu nog overeind. Het is commentaar op de feiten, maar dan wel van een briljante stilistische aard.
Correctie: in een eerdere versie van dit verhaal stond dat C.P. Scott de tekst schreef in 1929, maar dit moet 1921 zijn. Dit is aangepast.