Overheid en het wetenschappelijk onderzoek zijn de laatste decennia steeds meer van elkaar afhankelijk geworden. Tot de jaren zeventig van de vorige eeuw werd onderzoek aan universiteiten vooral gefinancierd vanuit de ‘eerste geldstroom’ – vanuit het Rijk – met weinig inhoudelijke sturing. Daarna is de financiering steeds meer gericht op onderzoek dat maatschappelijk en economisch relevant is. Nu is dat vooral zichtbaar in het Topsectorenbeleid, de Nationale Wetenschapsagenda en het EU-onderzoeksprogramma Horizon 2020.
Onderzoek in opdracht van de overheid, dat op grote schaal wordt verricht, past in dezelfde trend. NRC beschreef vorige maand treffend hoe afhankelijkheid van overheidsfinanciering de integriteit van zulk onderzoek in gevaar kan brengen (Overheid breidelt wetenschap, 4/9).
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/09/0409bin-onderzoek-web20440690.jpg)
Wat onderbelicht bleef, is dat de overheid zelf steeds afhankelijker is geworden van onafhankelijk onderzoek ter legitimering van (beleids)beslissingen. Waar politieke gezagsdragers vroeger als vanzelfsprekend een beroep konden doen op hun eigen ambtenaren om een oordeel te vormen over ingewikkelde vraagstukken, lijkt het alsof veel kwesties zo ‘gepolitiseerd’ raken – denk aan vaccineren, ondergrondse CO2-opslag of klimaatrapporten – dat informatie van ambtenaren niet op voorhand wordt vertrouwd.
Deze ontwikkeling is niet alleen relevant voor het onderzoek naar incidenten die grote maatschappelijke onrust veroorzaken, zoals de Vuurwerkramp in Enschede (2000), maar óók van groot belang voor de onderbouwing van beleidsmaatregelen (op het gebied van cybercrime tot obesitas).
Evidence based policy heeft een hoge vlucht genomen. Tegelijkertijd kan het beroep op wetenschappelijke kennis weer tot nieuwe controversen leiden, zeker als er wantrouwen wordt gecreëerd over de kwaliteit van de wetenschap zelf. Daarom moeten deskundigen open zijn over hun wetenschappelijke onzekerheden. Ze moeten de druk van beleidsmakers kunnen weerstaan om uitspraken te doen waarvoor onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing bestaat. Als beleidsmakers of maatschappelijke partijen wetenschappelijke bevindingen zekerder voorstellen dan gerechtvaardigd is, moeten deskundigen daar afstand van kunnen nemen.
Rijksoverheid heeft belang bij integere wetenschap die haar beleid ondersteunt
Dit raakt het vraagstuk van de wetenschappelijke integriteit waarover NRC schreef. Harde cijfers over incidenten zijn er niet, maar de door de NRC gehouden enquête geeft wel een aantal zorgwekkende signalen. Zo geeft een tiende van de respondenten aan ongewenste druk te ervaren van de rijksoverheid bij het uitvoeren van onderzoek in opdracht.
Om onderzoekers hier beter tegen te wapenen geldt per 1 oktober van dit jaar de (nieuwe) Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Deze wordt onderschreven door alle universiteiten, hogescholen en de belangrijkste kennisinstellingen. Maar niet door de Rijksoverheid zelf. De Algemene Rijksvoorwaarden voor het verstrekken van (onderzoeks)opdrachten (‘Arvodi’), die dit jaar van kracht zijn geworden, wringen op onderdelen enorm en zijn soms zelfs ronduit in strijd met de code. Zo moeten volgens de Arvodi alle onderzoeksgegevens worden overgedragen aan de overheid. En zo komen op grond van art. 24.2 alle databankrechten toe aan diezelfde overheid. Dat spoort niet met de code waarin het uitgangspunt is vastgelegd dat ten aanzien van data wordt uitgegaan van de zogeheten ‘Fair-beginselen’ (Findable, Accessable, Interoperable, Reusable). Met het oog op de controleerbaarheid en repliceerbaarheid van onderzoek zijn deze beginselen cruciaal.
De code is verder doordrenkt van de gedachte dat de onderzoeksresultaten worden gepubliceerd. De Arvodi niet. Die stelt slechts dat de intellectuele eigendomsrechten aan de overheid worden overgedragen en kunnen worden uitgeoefend. Dat kan er dus ook toe leiden dat de onderzoeksresultaten in een bureaula verdwijnen. Als laatste voorbeeld noem ik art. 31 van Arvodi, waarin staat dat alleen met toestemming van de opdrachtgever de naam van de opdrachtgever in publicaties mag worden vermeld, terwijl de code juist volledige openheid eist over opdrachtgevers en financiers. Hier is dus werk aan de winkel voor de minister van OCW!
Uit onderzoek (jawel) blijkt dat het vertrouwen in de wetenschap verhoudingswijs zeer groot is (Monitor Rathenau 2018), maar dat kan ernstig onder druk komen te staan als de wetenschap op niet-correcte wijze wordt ingezet door de overheid, of wanneer wetenschappers – al dan niet onder druk gezet door overheidsvertegenwoordigers – niet integer handelen. Het is primair aan de wetenschappers zelf om hun integriteit te bewaken, maar ook de overheid heeft belang bij integere wetenschap ter ondersteuning van haar handelen. De overheid moet wetenschappers hierin steunen, niet contractueel tegenwerken.
Het Rijk moet in zijn contracten voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in opdracht expliciet de gedragscode wetenschappelijke integriteit onderschrijven en wat hiermee in tegenspraak is, schrappen.