Opinie

Wetenschap

Integriteit zit niet in een code maar in een cultuur

Commentaar

Codificering van algemene normen voor wetenschappelijke integriteit lijkt op het eerste gezicht overbodig. Behoort het bijbrengen van die methodologische en ethische gedragsregels immers niet juist tot de kerntaken van het wetenschappelijk onderwijs? Kennelijk is dat niet meer vanzelfsprekend. Vrijdag publiceerden alle organisaties die betrokken zijn bij wetenschappelijk onderzoek een ‘Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit’. Nu geheel herzien, alsof het om een nieuw wasmiddel gaat. Waarom de eerdere code uit 2004 vervangen moest worden blijft een beetje vaag. De preambule van de code spreekt over een „behoefte die ontstaan is aan nieuwe tekst met heldere normen en een duidelijkere systematiek”.

Het aardige van zo’n normsysteem is dat hij functioneert als een omgekeerde zedenspiegel van de stand van zaken in (delen van) de wetenschap. Bijvoorbeeld: waar het gaat over de ‘normen van goede onderzoekspraktijken’ wordt bij de uitvoering gesteld: „Wees precies en accuraat bij de uitvoering van het onderzoek.” Verder: „Hanteer wetenschappelijke methoden.” En ook interessant is de regel: „Verzin geen data of onderzoeksresultaten en rapporteer niet over verzonnen data of onderzoeksresultaten alsof ze echt zijn.” Deze ‘heldere normen’ heeft de wetenschap kennelijk te danken aan de affaire rond de wetenschapsfraudeur Diederik Stapel, die zijn data verzon. En nu staan ze zwart op wit. Het mag niet. De vraag is: was dit al niet bekend? Natuurlijk wel. En hielp dat? Nee, dus.

De wetenschappelijke wereld heeft in tien jaar tijd grote ontwikkelingen doorgemaakt, ook hier in Nederland. Zo onderkennen ook de opstellers van de vernieuwde code. Eén van die ontwikkelingen is pijlsnelle omkering van het financieringsmodel. Uit een recente artikelenreeks in NRC bleek dat er sprake is van een groeiende afhankelijkheid van universiteiten van externe financiers. Dat leidt ertoe dat veel soms fundamenteel onderzoek niet wordt gedaan. Of dat onderzoekers genoodzaakt worden onderzoeksresultaten te censureren of uit te stellen.

De vernieuwde code weet ook hier raad: er moeten in overeenkomsten met opdrachtgevers eerlijke afspraken worden gemaakt.

Het is duidelijk waar het op neerkomt: vastleggen van regels in een vernieuwde code is niet zonder nut. Maar papier is geduldig. Dus kan die codificering niet meer zijn dan een eerste stap om de integriteit van wetenschappelijk onderzoek te bewaken. Zeg maar, een opfriscursus voor al diegenen die in Nederland bij het wetenschappelijk bedrijf betrokken zijn.

Maar om ervoor te zorgen dat data niet worden verzonnen of opgepimpt, publicaties worden vertraagd of conclusies worden verdoezeld is meer nodig.

Op de werkvloer gaat het dan om de heersende cultuur binnen wetenschappelijke instituten. Waarover de code overigens ook heel mooi spreekt: transparantie, intervisie en „een veilige inclusieve onderzoekscultuur voor onderzoekers”.

Niemand zal tegen de in de vernieuwde code voor wetenschappelijke onderzoek samengebalde goede bedoelingen zijn. Waar het op aankomt is aandacht. Aandacht van universitaire bestuurders en vanuit de politiek voor de wetenschap. Dat er gezocht wordt naar externe financiering ter ontlasting van de staatsbegroting valt toe te juichen. Maar dat mag niet uitverkoop tot gevolg hebben van wetenschappelijke capaciteit aan de hoogste bieder. Met mogelijk ernstige consequenties voor de integriteit van de wetenschapsbeoefening.

In het Commentaar geeft NRC zijn mening over belangrijke nieuwsfeiten. De commentatoren schrijven deze artikelen in samenspraak met de hoofdredactie.