„Ik heb net een broodje gegeten, heb ik iets tussen mijn tanden?” „Nou, eigenlijk...”
Ja, eigenlijk wát? Eigenlijk: ja? Eigenlijk zit er iets in mijn haar? Wat bedoel je nou eigenlijk, met dat ‘eigenlijk’?
Dat is niet meteen duidelijk, maar wie ‘eigenlijk’ zegt, duidt in ieder geval een contrast aan tussen de situatie zoals ze die ziet en wat ze dénkt dat de ander verwacht of hoopt te horen. („Nee hoor, er zit niks”, in dit geval.) „Het woordje ‘eigenlijk’”, vertelt Geertje van Bergen aan de telefoon vanaf een congres in Berlijn, „heeft de functie van: let op, er komt nieuwe informatie aan, het meest voorspelbare is niet aan de hand, dus daar hoef je geen rekening mee te houden. Zo maak je het onvoorspelbare net iets minder onvoorspelbaar. De luisteraar hoeft dan minder moeite te doen.”
‘Inderdaad’
Samen met Hans Rutger Bosker, ook van het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek in Nijmegen, onderzocht Van Bergen het effect van de woorden ‘eigenlijk’ en ‘inderdaad’ op luisteraars. Krijgen mensen ‘inderdaad’ te horen in het begin van een zin, dan maken ze die vrijwel altijd metéén af met het meest waarschijnlijke van de woorden waar ze uit mogen kiezen. („Ik zie inderdaad daar rechts iets in je mond.”) Krijgen ze ‘eigenlijk’ te horen, dan kiezen ze in de helft van de gevallen iets wat wel kan, maar niet het meest voor de hand ligt. („Ik zie eigenlijk daar rechts iets in je haar.”)
Het onderzoek is gepubliceerd inJournal of Memory and Language (5 september). „Wat we tot nu toe wisten over het gebruik van dit soort woorden was puur theoretisch, zegt Van Bergen. Zij en Bosker toonden experimenteel aan dat luisteraars er écht iets aan hebben bij het verwerken van informatie. Daar is verder nog weinig over bekend.
‘Eigenlijk’ en ‘inderdaad’ behoren tot de taalkundige categorie van discourse-markeerders (discourse particles), net als ‘natuurlijk’, ‘toch’, ‘wel’, ‘uiteraard’. „Die voegen iets toe over hoe je je verhoudt tot wat je zegt”, vertelt Van Bergen. „Of, zoals bij ‘eigenlijk’ en ‘inderdaad’, over wat je denkt dat de ander weet of verwacht. Je moet je dus in het perspectief van de luisteraar verplaatsen om ze te gebruiken. Dat vergt veel cognitief werk, maar we doen het toch automatisch, dat vind ik zo interessant.”
Theo & Thea
Grammaticaal gezien kun je discourse-markeerders gewoon weglaten. Met, tot op zekere hoogte, behoud van informatie. Op de NRC-redactie wordt ‘eigenlijk’ vaak uit artikelen geschrapt. Van Bergen moet lachen om de vraag of dat terecht is. „Ik ben dol op ‘eigenlijk’! Dat komt door Theo & Thea [het komische duo Arjan Ederveen en Tosca Niterink, 1985-1989, red.] die altijd zeiden ‘waar gáát het eigenlijk over?’ Ik heb het altijd een fascinerend woord gevonden, er kan zó veel achter schuilgaan.”
Zo hoeft het contrast dat ‘eigenlijk’ impliceert niet inhoudelijk te zijn, het kan ook sociaal zijn. „Als iemand je bijvoorbeeld vraagt ‘zie ik er dik uit’ dan hoopt diegene op ‘nee’, en normaal zeg je dat ook, ‘ja’ is nogal grof. Maar met ‘eigenlijk...’ geef je aan: er komt nu iets wat normaal niet gebeurt in een gesprek, ik weet het, sorry. Of als je zegt ‘hoe heet je eigenlijk’, dan bedoel je: ik ben al met je in gesprek, normaal weet je dan iemands naam wel, nu niet.”
Interactie
Dus ‘eigenlijk’ moet blijven, vindt Van Bergen. Maar zegt ze, het woord is wel typerender voor interactie dan voor geschreven taal. „Als je in de krant ‘eigenlijk’ gebruikt, moet je inschatten: de lezer zal nu dit of dat denken maar dat is niet zo. En niet alle lezers denken hetzelfde, dus ik kan me voorstellen dat je het af en toe weg wilt halen.”
Van Bergen wil nu onderzoeken wat er gebeurt als mensen een verkeerde inschatting maken van wat een ander denkt. „Wat dat met je doet als luisteraar. Als iemand tegen mij zegt: één plus één is eigenlijk twee, dan ben ik een beetje beledigd. Of als iemand zegt: mijn moeder heet natuurlijk Hermien, terwijl ik dat niet wist. Je begrijpt iemand prima, maar de relatie met je gesprekspartner wordt wel aangetast – denk ik.”