Voor een klein bedrag koopt een bedrijf veel invloed

Financiering wetenschap Veel subsidieverleners willen dat bedrijven meebetalen aan wetenschappelijk onderzoek. „Dat maakt je kwetsbaar.”

Samen met vakgenoten uit heel de wereld was Huib Simonsz, hoogleraar oogheelkunde in Rotterdam, eind september in Berlijn op het jaarlijkse congres van de Deutsche Ophthalmologische Gesellschaft (DOG). Simonsz hield een voordracht over zijn vergelijkende Europese studie naar de opbrengsten en kosten van oogonderzoek bij kinderen, zoals dat in Nederland op het consultatiebureau gebeurt.

Zijn voordracht telde 32 dia’s, waarvan twee over een apparaat dat de sterkte van de ogen van kinderen meet en kijkt of ze een bril nodig hebben. Simonsz was kritisch over dat apparaat, dat Vlaamse consultatiebureaus gebruiken en leidde tot veel meer brildragende 4-jarigen, zonder dat onderzocht is hoeveel kinderen daardoor beter zien en geen lui oog hebben. In Nederland wordt het apparaat onderzocht in een studie die door subsidieverlener ZonMw en de fabrikant van het apparaat betaald is.

Drie weken na zijn presentatie kreeg Simonsz een mail van de voorzitter van de DOG: de fabrikant eiste de twee dia’s en de opname van de voordracht op en overwoog een proces tegen Simonsz. Tot een zaak kwam het niet.

Dit jaar diende Simonsz een eigen aanvraag in voor een studie naar het nut van brillen voor kleine kinderen door twee groepen te vergelijken, met en zonder bril op de leeftijd van één jaar. Omdat hij bij ZonMW het project aanvankelijk als innovatie-studie had ingediend, kwam automatisch het verzoek om een fabrikant voor 25 tot 50 procent te laten meebetalen. Simonsz vindt dat die regel afgeschaft moet worden: „Meebetalen kan het onderzoeksresultaat beïnvloeden en verhoogt uiteindelijk de kosten van de gezondheidszorg, als er voor miljoenen euro’s apparaten aangeschaft worden die zich niet terugverdienen.” Dat hij ook geld bij een ZonMW-fonds zonder verplichte cofinanciering kon aanvragen, doet daar voor hem niets aan af.

Het is een ontwikkeling die veel wetenschappers zorgen baart: de verplichting een externe partner te betrekken bij een subsidieaanvraag voor onderzoek. In het grootschalige onderzoek dat NRC onder onderzoekers deed, werd die zogeheten verplichte co-financiering door een groot deel van de deelnemers genoemd als risico. Velen maken zich zorgen, omdat bedrijven op deze manier subtiel invloed kunnen uitoefenen op de vraagstelling.

Gevecht tussen belangen

Het opstellen van een onderzoekscontract is een gevecht tussen belangen en daar springen de onderzoekers niet altijd gunstig uit. Bert Weckhuysen, universiteitshoogleraar aan de Universiteit Utrecht, heeft als onderzoeker in de chemie veel met bedrijven gewerkt. Hij zegt dat vooral grote bedrijven beter onderhandelen en betere advocaten hebben dan de universiteit. „Je moet sterk in je schoenen staan. Je kunt speelbal worden in een flipperkast. Hier geldt niet: ‘U vraagt, wij draaien.’ Als een onderzoek in opdracht van een bedrijf wetenschappelijk niets oplevert, moet je het niet doen.”

Toch kunnen onderzoekers private partijen niet zomaar afwijzen. Steeds vaker eist een overheidsfonds als NWO of ZonMw dat een bedrijf mee betaalt. „ZonMw vraagt dat”, zegt voorzitter en hoogleraar neurologie Jeroen Geurts, „om in het belang van patiënten sneller toepassingen te vinden voor innovaties”. En niet alleen bij programma’s die specifiek bedoeld zijn voor publiek-private-samenwerkingen. Ook bij fondsen voor fundamenteel onderzoek voelen wetenschappers deze druk.

De risico’s zijn groot, menen wetenschappers. „Als een bedrijf een heel onderzoek betaalt, zijn de verhoudingen duidelijker”, zegt Joost-Pieter Katoen, hoogleraar informatica aan de Universiteit van Twente en in het Duitse Aken. „Dan ken je de belangen, maak je van tevoren heldere afspraken en komt er vanuit een bedrijf een forse som geld.”

Maar met een verplichte co-financier zijn de verhoudingen volgens hem minder duidelijk. „Je moet als wetenschapper gaan leuren met een voorstel. Dat maakt je kwetsbaar voor de eisen van een bedrijf. Soms gaat het maar om kleine bedragen. Vijftigduizend euro op een onderzoeksbudget van een half miljoen is niet veel geld, maar probeer maar eens bedrijven bereid te vinden het te geven. En met zo’n klein bedrag kopen bedrijven best veel invloed.”

Dure flesvoeding

Mijna Hadders-Algra, hoogleraar ontwikkelingsneurologie aan de universiteit van Groningen, voelde de druk van de voedingsindustrie toen ze onderzoek deed naar het effect van meervoudig onverzadigde vetzuren in dure flesvoeding voor baby’s. Ze kwam in een Europees consortium met industriële partners. Haar onderzoeksgroep vond een negatief effect van de vetzuren. Het kostte moeite om dat resultaat gepubliceerd te krijgen. „Je merkte dat de collegae industriële boter op hun hoofd hadden”, zegt ze. Publicatie lukte uiteindelijk wel, maar in een tijdschrift buiten de voedingswereld.

Bram Büscher, hoogleraar sociologie van ontwikkeling en verandering aan Wageningen University & Research (WUR), kreeg de suggestie te gaan samenwerken met Nederlandse bloemenbedrijven die Ethiopië uit worden gewerkt, om te bekijken hoe ze daar beter kunnen functioneren. „Zulke bedrijven willen vast geen onderzoek naar neokolonialistische tendensen.”

Samenwerken met ngo’s gebeurt wel veel, maar ook daar ziet Büscher bedreigingen voor de onafhankelijkheid. Toen hij zelfstandig verricht onderzoek wilde publiceren over de rol van de Peace Parks Foundation (PPF) in Zuid-Afrikaanse natuurparken, stapte de Nederlandse directeur van de PPF, John Loudon, naar zijn universiteitsbestuur en eiste aanpassingen in het artikel omdat er onjuistheden in zouden staan, zo bevestigen de WUR en Loudon zelf. Ook stuurde de PPF een advocaatbrief aan Büscher en de redactie en uitgever van het blad African Affairs. „Ik ben niet gezwicht voor die druk, ook dankzij de steun van de universiteit en het tijdschrift”, zegt Büscher. „Maar het laat zien dat kritische wetenschappers ook bij ngo’s niet altijd warm zullen worden onthaald met samenwerkingsvoorstellen.”

Een universitair docent die anoniem wil blijven kan dat bevestigen. Bij zijn onderzoek voor een overheidsinstelling werd hij bij een stichting als financier betrokken. Maar met de resultaten was de directeur van die stichting niet tevreden. „Hij wilde de laatste tranche niet betalen. En toen ik bezwaar maakte, begon hij te dreigen, mails te sturen dat ik een slechte onderzoeker was, ook aan het hoofd van mijn instituut. Dat was intimiderend, want je bent afhankelijk van je reputatie.” Uiteindelijk liet de onderzoeker het er maar bij zitten.

‘Mensen maken elkaar gek’

Zelfs als co-financiering door bedrijven niet vereist is, voelen onderzoekers soms druk om bedrijven bij hun aanvraag te betrekken, merkt Jaap Keijer, hoogleraar fysiologie van mens en dier in Wageningen. Hij verwijst naar de instructie voor de ALW-beurs van NWO, een „open competitie” waarin niettemin om een „bijdrage van een externe” partij wordt gevraagd. „En zelfs bij de eerste stap die onderzoekers zetten, een VENI-beurs, helpt het om je maatschappelijke relevantie aan te tonen met steunbrieven van een bedrijf. Omdat de competitie voor zulke beurzen zo fel is, kunnen mensen het gevoel krijgen dat samenwerken met een bedrijf nodig is. Dat is niet goed. Jonge mensen die zich nog moeten ontwikkelen, moet je niet meteen aan bedrijven koppelen.”

„Dat het ook bij vrije beurzen zou helpen om er bedrijven bij te betrekken horen we vaker”, zegt voorzitter Stan Gielen van subsidieverlener NWO. „Maar het klopt niet.” Als het voorstel goed is en de kwaliteit van de onderzoeker ook, scoort het ook hoog op valorisatie, of er nu een bedrijf meedoet of niet. Gielen: „Mensen maken elkaar gek, met verhalen die niet kloppen.”

„Je kunt je afvragen”, zegt Georg Prokert, docent wiskunde aan de Technische Universiteit Eindhoven, „of dit beleid er niet toe leidt dat bedrijven hun eigen research en development steeds meer door de overheid laten betalen. Het lijkt soms een soort grijze subsidiëring van het bedrijfsleven.” Hij haast zich te zeggen: „Dat is geen verwijt aan bedrijven. Voor hen is het een prachtige mogelijkheid. Maar je moet je als overheid afvragen: wil je dat wel?”