De woninghuren stijgen dit jaar harder dan vorig jaar. De huren stegen vanaf juli 2018 met 2,3 procent ten opzichte van 2017, blijkt uit nieuwe cijfers van het CBS. Vanaf 2017 stegen de huren nog met 1,6 procent ten opzichte van 2016.
De huurprijzen mogen eens per jaar verhoogd worden, meestal in juli. De huurprijzen stegen het hardst bij sociale verhuurders die niet onder woningcorporaties vallen: daar stegen de huren met 3,3 procent. In de vrije sector stegen de prijzen afgelopen maand met 3 procent.
Sociale huurwoningen die via woningcorporaties verhuurd werden, zagen een relatief lage stijging van de huurprijzen van 1,7 procent, vergeleken met 1,1 procent een jaar eerder. Dat komt volgens het CBS doordat de overheid sinds dit jaar een plafond gesteld heeft aan de groei van de totale huursom van woningcorporaties. Alle huurprijzen samen mogen vanaf 1 januari 2018 met maximaal 2,4 procent stijgen per kalenderjaar.
De overheid reguleert de stijging van de huurprijzen voor de sociale sector. Daar mogen de huren 3,9 tot 5,4 procent stijgen, afhankelijk van het inkomen van de huurder. In de vrije sector geldt geen plafond aan de verhoging, tenzij dat in het huurcontract is afgesproken. Huren in de vrije marktsector, vanaf een huurbedrag van 710,68 euro per maand, wordt niet gesubsidieerd en er gelden andere regels. Zo’n 2,25 miljoen huurwoningen zijn eigendom van woningcorporaties: in totaal waren er volgens het CBS in 2017 ruim 3,25 miljoen huurwoningen in Nederland.
Grote steden
Wederom stegen de huurprijzen in de vier grote steden – Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam – het hardst. De hoogste stijging werd gemeten in Amsterdam: de huren stegen gemiddeld 2,9 procent. Den Haag, Utrecht en Rotterdam doen daar niet veel voor onder. Noord-, Zuid-Holland en Utrecht zijn dientengevolge ook de provincies met de hoogste huurstijgingen. In de provincie Drenthe stegen de huren het minste, met 1,1 procent.
De verschillen tussen regio’s schrijft het CBS toe aan huurstijgingen na een bewonerswissel. Dan zijn verhuurders niet gebonden aan de maximale huurverhoging en stijgt de huur gemiddeld met 9,1 procent. Een groot deel van de gemiddelde stijging van de huurprijzen wordt veroorzaakt door het wisselen van de bewoners. In Utrecht is dat bijna een derde: 0,9 procentpunt op een totale stijging van 2,8 procent. In Drenthe daarentegen is geen sprake van extra verhoging van de huur door bewonerswisselingen.
Koopwoningen
Het CBS meldde ook op woensdag dat de gemiddelde verkoopprijzen van bestaande koopwoningen in het tweede kwartaal van 2018 weer op het niveau van voor de crisis lagen. Op het dieptepunt van de crisis in 2013, lagen de verkoopprijzen bijna een vijfde lager dan voor de crisis in 2008. Ook werden er minder huizen verkocht: 110.000 op het dieptepunt tegen 200.000 in 2007.
In 2017 stegen de verkoopprijzen van koopwoningen volgens het CBS met 7,6 procent, de grootste stijging in tien jaar tijd. Er zijn volgens het CBS wel grote regionale verschillen. In de Randstad-provincies – Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland – liggen de prijzen reeds hoger dan het niveau van voor de crisis. In het noorden van Nederland daalde de waarde van koopwoningen juist.