De geldschieter wil wel zelf wat aan het onderzoek hebben

Wetenschappelijk onderzoek De groeiende afhankelijkheid van externe financiers baart wetenschappers zorgen, blijkt uit een enquête van NRC. Veel (fundamenteel) onderzoek kan niet meer worden gedaan. Sommigen doen aan zelfcensuur om de geldschieter niet te verliezen.

Illustratie XF&M

Het wordt steeds lastiger voor wetenschappers om iets te onderzoeken wat voor bedrijven of de overheid niet interessant is. Dan is er geen geld voor. Een voorbeeld heeft Bart-Jan Kullberg meteen paraat. „Het falen van het afweersysteem tegen infectie”, zegt de hoogleraar Infectieziekten aan het Radboud UMC. „Daar kunnen farmaceutische firma’s niks mee. Die willen antibiotica verkopen. Oplossen dat mensen dood gaan door hun eigen gebrek aan afweer, daar hebben zij geen belang bij.”

Lees ook: Wetenschappers te afhankelijk van geldschieters

Ook Gert-Jan Noij, onderzoeker bij de Wageningen University & Research, heeft meteen een voorbeeld. „Je kunt landbouw ontwikkelen die minder intensief is en daardoor veel minder schadelijke stoffen uitstoot. Maar stel, je komt in een onderzoek tot de conclusie dat een andere manier van landbouw veel duurzamer is, maar dat daarbij slechts 75 procent van de melk wordt geproduceerd. Is dat een probleem? Voor de zuivelindustrie wel, dus is er een kleinere kans dat zij willen investeren in dit type onderzoek. En dan hebben we geen financiering voor zulk onderzoek en gebeurt het gewoon vaak niet.”

De groeiende afhankelijkheid van externe financiers baart wetenschappers zorgen. In een grootschalige enquête van NRC onder wetenschappers gaf 62 procent van de deelnemers aan dit een slechte ontwikkeling te vinden. Deelnemers die het een goede ontwikkeling vonden, hadden vaak toch kritiek. Ervaart u wel eens ongewenste invloed, wilde NRC weten. En zo ja, hoe ziet die beïnvloeding eruit?

Aanleiding voor de enquête was een onderzoek van een commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Hierin stond dat ‘projectfinanciering’, waarbij een externe partij het onderzoek betaalt, kan leiden tot „onwenselijke beïnvloeding door de financier”. Die kan zich bemoeien met de „werkwijze, interpretatie en publicatie van resultaten”, wat een bedreiging kan vormen van de „onafhankelijkheid en academische vrijheid”.

Dat is vooral nadelig voor fundamenteel onderzoek, stellen wetenschappers in de enquête: onderzoek dat in principe niet gericht is op toepassing in de praktijk. „Is duurzaamheid wel compatibel met het economische model dat we hebben? Dat is een fundamentele, belangrijke vraag voor de samenleving en heel interessant voor wetenschappers”, zegt Gert Jan Kramer, hoogleraar Duurzame Energievoorziening in Utrecht. „Maar wanneer je duurzaamheidsonderzoek te veel door bedrijven laat meefinancieren versmalt duurzaamheid tot ‘groene groei’ en verwaarloos je daarmee die moeilijke kernvraag.”

Fotonische microchips

Peter van der Slot, onderzoeker in laserfysica en niet-lineaire optica aan de Technische Universiteit van Twente, doet onderzoek naar ‘fotonische’ microchips, waar in plaats van elektronen licht wordt gebruikt. Het voordeel van die chips is dat ze sneller data kunnen uitwisselen met veel minder hitte-ontwikkeling dan elektronische chips. „Je wilt basisideeën toetsen en nieuwe principes uittesten”, zegt Van der Slot. „Dat is lastig als steeds meer subsidie-instellingen cofinanciering met bedrijven eisen. Als die bedrijven niet binnen een paar jaar mogelijkheden zien, dan steken ze er geen geld in. Dat belemmert innovatie, want daar heb je fundamenteel onderzoek juist voor nodig.”

Eddie Denessen, onderwijswetenschapper aan de Radboud Universiteit, stelt vaak te blijven steken in onderzoek naar praktische onderwerpen, zoals het verhogen van ouderbetrokkenheid in een bepaalde school. „Het doel wordt al in de vraag vermeld. De vragen die daarachter liggen, komen niet aan bod. Wat verwachten ouders van de school? Wat verstaan ze onder kwaliteit van het onderwijs? Wat is de maatschappelijke behoefte aan competitie of excellentie tegenover integratie of sociale cohesie? Aan die sociale dilemma’s waar de mensen in de praktijk mee worstelen, komen we niet toe.”

Boze CEO

Lees je de reacties van de wetenschappers op de enquête, dan krijg je een beeld van hoe ongewenste invloed van opdrachtgevers eruit kan zien. Het is niet altijd een boze CEO die met rode pen onderzoeksresultaten wegstreept, of een kwade ambtenaar die een rapport aanpast of onderin een la legt. Dat gebeurt ook. Maar vaak is het subtieler, zeggen onderzoekers. Het gaat om de manier waarop een onderzoeksvraag wordt geformuleerd. De methode die kan worden toegepast. Of de onderwerpen waar überhaupt onderzoek naar kan worden gedaan.

Vrijwel geen wetenschapper is tegen externe financiering in het algemeen. Bert Weckhuysen, universiteitshoogleraar aan de Universiteit van Utrecht, zegt niet zonder de inspiratie van het bedrijfsleven of de samenleving te kunnen. Weckhuysen vindt de kennis van bedrijven van groot belang voor zijn onderzoek. „Je wilt ook vooruitgang van de maatschappij. Ik leer van bedrijven met wat voor problemen ze zitten en hoe ze die aanpakken. Toen ik voor Michelin de mogelijkheid tot recycling van autobanden onderzocht, leerde ik pas hoe complex zo’n autoband in elkaar zit.”

Er is zelfs een organisatie van wetenschappers die directe maatschappelijke toepassingen van onderzoek wenst, Science in Transition. Mede-oprichter Frank Miedema, decaan van de medische faculteit van de universiteit van Utrecht, wil dat onderzoek zich minder bezighoudt met abstracte vragen en meer met bijvoorbeeld het welbevinden van de patiënt in het ziekenhuis.

Maar externe financiering betekent óók dat de geldschieter invloed krijgt. En dat het wetenschappelijk onderzoek zich gaat richten op snellere toepassing, spoedige economische resultaten.

„Ik vraag me weleens af of Einstein z’n theorieën nog ontwikkeld zou kunnen hebben als hij op de ‘moderne’ manier te werk had moeten gaan”, zegt Harry Wichers, buitengewoon hoogleraar Immuunmodulatie aan de Universiteit Wageningen. „Als het om het opstellen van de vragen gaat is het vaak zo: wie betaalt, bepaalt.”

„Ongewenste inmenging”, zegt hoogleraar sociologie aan de Erasmus Universiteit Liesbet van Zoonen, „vindt voor een groot deel vooraf plaats door de agendering van onderwerpen, door de manier waarop calls [uitnodigingen voor onderzoek, red.] omschreven worden en de voorwaarden die er aan financiering worden gesteld (co-financiering, consortia, extreme excellentie-eisen). Dat gaat allemaal net zo ver en is net zo problematisch als een overheid of een opdrachtgever die een keertje een rapport in de la stopt.”

Soms oefenen wetenschappers zelfcensuur uit om een opdrachtgever niet te verliezen. Een postdoc die anoniem wil blijven, vertelt hoe hij een kritische stelling over een bedrijf uiteindelijk toch schrapte uit zijn proefschrift. „Een van mijn begeleiders zei daarover: dat kan vervolgonderzoek in de weg zitten. Ik denk niet dat ik mijn glazen echt zou hebben ingegooid , maar je voelt aan alles: het is niet handig.” Onderzoeker Noij bevestigt: „Onwelgevallige resultaten publiceer je minder snel met veel publiciteit als je voor je brood afhankelijk bent van je opdrachtgever.”

Volgens J.F. Groote, hoogleraar informatica aan de Technische Universiteit van Eindhoven, wordt de vraagstelling ook beïnvloed door kennisachterstand van de opdrachtverstrekkers. „Wat interessant is voor onderzoek, staat vaak veel te ver af van de belevingswereld van de organisaties die financieren.”

„Het gevolg is dat alle onderzoekers op dezelfde paden blijven en serendipiteit verdwijnt”, schrijft een anonieme onderzoeker van de Wageningen Universiteit. „Soms zie je als onderzoeker echt een bloem langs de snelweg, maar is er geen tijd of geld om ’m te kunnen plukken.”

Interpretatie van data

De beïnvloeding kan ook directer zijn. „Bij geneesmiddelentrials doen farmaceutische bedrijven vrijwel altijd een poging de interpretatie van de data net iets mooier te maken”, zegt Kullberg. „Of ze gaan zoeken in de data en bijvoorbeeld de nadruk op één specifieke groep leggen waarvoor de resultaten wel positief zouden zijn.”

De respondenten melden even vaak ongewenste invloed van opdrachtgevers van de overheid als van het bedrijfsleven. In mindere mate wordt ongewenste invloed ervaren van maatschappelijke instellingen als NWO (de belangrijkste overheidsinstelling voor financiering van wetenschappelijk onderzoek) en het op medisch onderzoek gerichte ZonMW. Een hoogleraar spreekt over voorstellen die „echt richting call moeten worden geschreven, en richting wat reviewers willen horen, ook al sta je er zelf niet 100 procent achter”. Een andere anonieme respondent schrijft dat NWO en EU al naar uitkomsten vragen in het voorstel: „Als deze ‘gewenste’ en vaak overdreven resultaten niet in het voorstel staan, zal het voorstel falen.”

Veel onderzoekers merken op dat het op het individu aankomt om de druk te weerstaan. „De beroepscode is helder, maar het gaat mis als de druk heel hoog is. En die wordt steeds groter, en dat is kwalijk”, benadrukt Keijer, hoogleraar fysiologie van mens en dier in Wageningen.

Melanie Peters, toxicoloog en directeur van het Rathenau Instituut voor wetenschap en technologie, vindt dat handhaving van de beroepscode niet zou moeten afhangen van het individu. Zo’n code moet „een gezamenlijke cultuur zijn”. „Wetenschappers moeten het samen doen. Hoewel ze in competitie met elkaar zijn.”

Shell-labs

Uiteindelijk, benadrukken alle onderzoekers, is het probleem altijd: geld. Voor veel fondsen geldt een verplichting ‘maatschappelijke partners’ mee te laten betalen. Niet zelden betekent dat: een of meerdere bedrijven.

Nederland geeft twee procent van het bruto binnenlands product uit aan onderzoek en dat ligt ruim onder het internationale gemiddelde van 2,4 procent bij rijke landen. Van dat bedrag nemen bedrijven 57 procent voor hun rekening, meestal in eigen beheer. In andere gevallen legt de overheid daar via NWO of de universiteit zelf een flinke som bij.

Philips en Shell hebben veel fundamenteel onderzoek afgestoten of naar het buitenland verplaatst. „Er zijn geen Philips natuurkundig lab en Shell lab en vergelijkbare laboratoria meer. Het fundamentele onderzoek moet dus de universiteit doen. Daar moet je speelgeld voor hebben en academische vrijheid zonder dat iemand er direct praktische toepassingen voor moet zien”, zegt universiteitshoogleraar Weckhuysen.

Biofysicus Stan Gielen, voorzitter van NWO, is het niet eens met de kritiek dat zijn instelling te weinig fundamenteel onderzoek subsidieert. Hij zegt dat cofinanciering door bedrijven geen afbreuk heeft gedaan aan het aandeel fundamenteel onderzoek dat door NWO wordt gesubsidieerd. Die post is gelijk gebleven: eenderde van het totaal. Er zijn wel een aantal verplichte onderdelen bijgekomen waaraan het geld moet worden besteed.

De kans dat een subsidieaanvraag voor onderzoek bij NWO wordt gehonoreerd is kleiner geworden. De gemiddelde slagingskans is 1 op 3. Dat vindt Gielen ongewenst. „Maar het speelt vrijwel overal in Europa”, zegt hij. „De wetenschappelijke productie en de internationale competitie zijn geweldig gegroeid. Wetenschappers worden beoordeeld op publicaties in prominente tijdschriften en hoeveelheid citaties door andere wetenschappers, maar die zijn slechts een hulpmiddel voor beoordeling en niet het doel van wetenschap.”

In Nederland komt daar nog de toename van het aantal universitaire studenten bij die ondanks een hoger budget niet volledig wordt gecompenseerd. Daarbij moet de universiteit vaak meebetalen aan extern gefinancierd onderzoek. „De eerste geldstroom is te krap geworden, ook voor onderzoek”, zegt Gielen. Wetenschappers besteden noodgedwongen veel tijd aan het vergaren van extra geld met nieuwe onderzoeksvoorstellen, ook bij NWO, meestal zonder succes.

Vertrouwen

Verrassend is dat de meerderheid van wetenschappers zei de beroepscode voor externe financiering van onderzoek, opgesteld door de KNAW, niet te kennen of daar geen gebruik van te maken. Dat wil niet zeggen dat ze zich niet onafhankelijk opstellen. „De knaw-code gebruik ik niet, maar de algemene voorwaarden van de Technische Universiteit geven dezelfde garantie. Bovendien: ik publiceer gewoon”, schrijft Hans de Bruijn, hoogleraar bestuurskunde aan de Technische universiteit van Delft.

Uit een eerder deze week uitgekomen peiling van het Rathenau instituut blijkt dat Nederlanders meer vertrouwen hebben in de wetenschap dan in enig ander instituut. Bijna vier op de vijf Nederlanders vinden dat wetenschappers zorgvuldig werken. Maar dat vertrouwen zakt als de wetenschap in opdracht van de overheid of bedrijven werkt. Peters: „We moeten het vertrouwen in de wetenschap niet verspelen. Maar het is een moeilijke keuze: de mensen willen onafhankelijke wetenschap, maar ze willen ook maatschappelijk rendement.”

Reacties wetenschaponderdruk@nrc.nl