Foto Merlin Daleman

Interview

‘Had jij ook altijd de drive om de beste te worden?’

Zomeravondgesprek Zwemkampioen Pieter van den Hoogenband kon stilstaand water pakken met zijn handen en vaatchirurg Michael Jacobs geeft mensen met de ziekte van Marfan een nieuwe aorta.

Eindhoven, deze keer. Voor het laatste zomeravondgesprek zijn we aan een uitvalsweg naar de A2 beland en daar zitten we dan, afgelopen maandag, in het restaurant van het hotel, met uitzicht op een ballonnenwinkel en een bushalte. Boven de bar een televisiescherm waarop we Maarten van der Weijden hadden kunnen zien finishen, als hij niet voortijdig gestopt was. Om ons heen vazen met kunstbloemen op sokkels, door de ober neergezet om ons te beschermen tegen de blikken van andere gasten, mochten die vanavond nog komen.

Maar geen krimp toen ze binnenkwamen, de zwemkampioen en de vaatchirurg, terwijl ze beiden echt wel wat anders zijn gewend. „Ik ben hier al vaak voorbijgereden”, zegt Pieter van den Hoogenband tegen ons, terwijl hij Michael Jacobs ter begroeting omhelst. „Blij dat ik een keer naar binnen mocht.” Michael Jacobs haalt zijn schouders op. Hem kan het echt niets meer schelen waar hij eet of slaapt, en in de loop van het gesprek zullen we begrijpen waarom.

Ons idee was om Pieter van den Hoogenband te interviewen met zijn vader, traumachirurg, voorzitter van de medische commissie van de internationale zwembond FINA en chef-arts voor het NOC*NSF bij de Olympische Zomerspelen in Londen. En dan praten over het sportlichaam, de mogelijkheden, de grenzen. Maar Pieter van den Hoogenband wilde graag een andere held uit zijn kinderjaren, toen hij nog in Maastricht woonde: Michael Jacobs, een oude vriend van zijn vader. Ze werden beiden opgeleid door de in chirurgenkringen legendarische Co Greep, die aan tafel afwisselend ‘ome Co’ en ‘the leader’ wordt genoemd. Hij nam zijn assistenten-in-opleiding regelmatig een weekend met hun vrouwen en kinderen mee naar de camping om wat terug te doen voor de honderdurige werkweken die hij hen liet maken. „Ik heb er zulke fijne herinneringen aan”, zegt Pieter van den Hoogenband.

„Ik ook”, zegt Michael Jacobs, met een glimlach, een beetje vaderlijk, een beetje verbaasd. Zo grappig dat hij hier nu zit te eten met dat altijd zwemmende jongetje dat is uitgegroeid tot „deze Spitzenmeister”.

Ja, Pieter van den Hoogenband heeft bewondering voor hem. Michael Jacobs, hoogleraar in Maastricht en Aken, kan iets wat maar weinig vaatchirurgen in de wereld kunnen. Hij kan een aorta, de slagader die van het hart langs de wervelkolom naar de buik loopt, vervangen door een prothese. Geen stent, echt een complete prothese waar de zijtakken – naar de hersens, het ruggenmerg, de lever, de nieren, de darmen, de benen – opnieuw aan worden vastgenaaid. Hij doet het vooral bij jonge mensen die door een aangeboren bindweefselafwijking (ziekte van Marfan) een aneurysma in de aorta hebben, een verwijding tot soms wel tien centimeter. Scheurt het aneurysma, dan is de patiënt dood. „Niet binnen een paar minuten”, zegt Jacobs. „Binnen een paar seconden.”

Een operatie van tien uur, een team van vijfentwintig experts. De kans om erin te blijven: twintig procent. En van de patiënten die de operatie overleven heeft vier procent een dwarslaesie. „Dat was dertig jaar geleden nog één op de drie”, zegt Jacobs. „We hebben dat aantal weten terug te brengen door samen te werken met in het ruggenmerg gespecialiseerde anesthesiologen.” Het is zijn levenswerk.

„Toen wij naar Geldrop verhuisden,” zegt Van den Hoogenband, „ging jij naar Houston.”

„Daar heb ik het geleerd, bij Denton Cooley en Michael DeBakey.” Werkweken van honderdtwintig uur. Cooley en DeBakey zijn legendarisch onder hart- en vaatchirurgen, ook al omdat ze na een ruzie in 1966 veertig jaar lang niet met elkaar spraken. En toen pikte de een ook nog eens het kunsthart in dat de ander had laten ontwerpen en plaatste het als eerste in een patiënt.

Van den Hoogenband: „Concurrenten dus.”

Jacobs: „Een enorme competitie.”

„Dat zal ze beter hebben gemaakt.”

Jacobs knikt, maar kijkt bedenkelijk. Cooleys patiënt ging dood.

Zak met geld

„Waarom had je eigenlijk voor zoiets moeilijks gekozen?”, vraagt Van den Hoogenband.

„Ik was geïntrigeerd door het hart en de vaten en door de nieuwe operatietechnieken die in hoog tempo werden ontwikkeld. Er kan veel misgaan, maar je kunt ook zoveel goed doen. En ik heb altijd de drive gehad om …”

„De beste te worden?”

„… het verschil te maken. Ik heb nooit een one size fits all-chirurg willen zijn die alleen het alledaagse werk doet.”

Foto Merlin Daleman
Foto Merlin Daleman

Pieter van den Hoogenband knikt tevreden. Het werken in een team, het stellen van doelen, het alles en iedereen ondergeschikt maken aan het bereiken ervan. Een en al herkenning. Hij verzamelde na Atlanta (1996), waar hij twee keer vierde werd, een groep specialisten om zich heen – een coach, een voedingsdeskundige, een fysiotherapeut, een stromingsgeleerde, artsen, managers – die hem moesten gaan brengen naar waar hij wilde zijn: de absolute top.

„Dat team,” vraagt Jacobs, „had je dat zelf bedacht? Het is wel wat anders dan een groep mensen om je heen die je verzorgen.”

„Met mijn pa samen. Ik studeerde nog geneeskunde en ik zei dat ik ging stoppen. Ik wilde zwemmen. Hij dacht dat ik gek geworden was. Maar hij steunde me wel. Hij leerde me dat er voor elk vraagstuk iemand is die je kunt raadplegen. Hij hielp me om bij ondernemers langs te gaan en een zak met geld op te halen.”

„Hoe oud was je toen?”

„Achttien, negentien.”

„Heel jong, om dat inzicht al te hebben.”

„Maar ik wilde vooruit, Michael. Ik wilde een legacy nalaten. En ik had bij de Nederlandse hockeymannen en de volleyballers en de roeiers gezien hoe je succes organiseert. Die wonnen allemaal goud.”

Zonnebrillen en tattoos

Maarten van der Weijden. „Ik heb deze week veel over hem gelezen”, zegt Jacobs. „Het ontroerde me dat hij na zijn olympische titel met kanker werd geconfronteerd.”

„Daarvóór”, zegt Van den Hoogenband. „Dat was daarvóór. Hij had leukemie en toen zei hij: als ik het overleef ga ik vol voor het zwemmen. En toen werd hij in Peking (2008) kampioen.”

„Was dat die keer dat jij de microfoon bijna uit elkaar schreeuwde?” Sportjournalist Jeroen Grueter had Van den Hoogenband gevraagd commentaar te leveren bij de race van Van der Weijden.

Van den Hoogenband lacht. „Heel gênant, ja. Maar ik wist waar Maarten vandaan kwam en hij had in mijn team gezeten. Ik had hem erbij gehaald om met hem te kunnen trainen. Hij had de intrinsieke motivatie die mij hielp om na Athene (2004)” – een keer goud en twee keer zilver, ondanks een rughernia – „hongerig te blijven. Maarten was een bikkel, hè. Heel veel mensen lullen wel, maar doen niet, niet echt. Dat zijn de lifestylesporters – die term heb ik gejat van de volleybalploeg – met de mooie zonnebrillen en de tattoos en de oorbellen. Je hebt er helemaal niks aan. Je moet” – Van den Hoogenband buigt wat naar voren – „bloedhoesters hebben, mensen die bereid zijn door de modder te kruipen. En dat was Maarten.”

„Dus in Peking,” zegt Jacobs, „was hij al ziek geweest”.

„Ja, maar dat verhaal kenden de mensen nog niet en daarom werd er zo negatief op gereageerd dat ik uit mijn dak ging. Wat denkt die Van den Hoogenband wel? Zelf is hij vijfde geworden en nou eigent hij zich het moment van Maarten toe.”

„Zo zijn mensen”, zegt Jacobs. „Maar ik heb dat geen seconde gedacht, Pieter. Ik zou ook heel hard schreeuwen als mijn vriend de titel had gewonnen.”

„Ik was zo blij. Ik was nog nooit zó blij geweest.” Maarten van der Weijden vroeg hem nog of hij hem wilde huldigen in het Heineken Huis. Maar daar had Van den Hoogenband geen zin meer in gehad.

Lifestylesporters daar heb je niets aan. Bloedhoesters moet je hebben

Pieter van den Hoogeband

Dan vertelt Jacobs dat hij ook ziek is geweest.

„Ziek?”, zegt Van den Hoogenband. „Jij? Wanneer?”

„Vorig jaar. Van de ene op de andere dag werd ik geconfronteerd met een schedeltumor, een hemangiopericytoom. Die begint in de wanden van de kleine bloedvaatjes en breidt zich uit naar de omgeving. Heel zeldzaam.” Hij wijst naar de zijkant van zijn hoofd, achter zijn linkeroor. „Daar zat hij.”

„Hoe merkte je dat?”

„Ik organiseerde een groot Europees congres, dat doe ik al vijfentwintig jaar, en de dag ervoor kreeg ik opeens enorme hoofdpijn. Mijn gehoor was ook anders, dus ik ging naar de kno-arts. Die keek in mijn oor en zei: je trommelvlies bombeert, je hebt een otitis media.” Een middenoorontsteking. „Hij prikte het trommelvlies door en dat verlichtte de pijn wel iets, maar de volgende ochtend, ik sta op het podium om het congres te openen met een pijn, een píjn …”

„… die je nog nooit gevoeld had.”

„Dus ik weer naar de kno-arts.”

„Had je daar tijd voor?”

„Daar moet je dan tijd voor maken. De kno-arts liet een scan maken en toen bleek ik dus zó’n tumor te hebben.” Hij geeft met duim en wijsvinger de omvang van een fors ei aan. „De neurochirurg zei: dit kan niet waar zijn. Als de tumor nog iets harder op de hersenstam zou gaan drukken, zou ik binnen twee seconden dood zijn.”

„Zei hij dat tegen je?”

„Pas later, toen hij me geopereerd had. Eerst dacht hij dat het een meningeoom was, goedaardig. Het bleek toch een hemangiopericytoom te zijn, en die is kwaadaardig. Toen moest hij me nog een keer opereren, om hem radicaal te verwijderen. Daarna ben ik twee maanden elke dag bestraald.”

„Je was dus wel fit genoeg om dat allemaal te doorstaan.”

„Maar ik was knock-out. Voorheen fietste ik in een weekend zo honderd kilometer en nu kon ik niet eens op mijn zadel komen.”

Eén tot twee op de vijf patiënten met een hemangiopericytoom is binnen tien jaar dood en met die gedachte moet Jacobs nu leven. „Voor hetzelfde geld,” zegt hij monter, „komt de tumor terug en ben ik binnen een jaar vertrokken”.

Foto Merlin Daleman

We vragen hoe het was om patiënt te zijn, in plaats van de gevierde chirurg. „De eerste keer in de wachtkamer tussen andere kankerpatiënten”, zegt hij. „Ik dacht dat ik in de verkeerde film zat. Maar ook meteen: waarom ik niet? Het heeft me klein en kwetsbaar gemaakt. Wat een ongelooflijk geluk heb je als je tachtig wordt zonder ziek te zijn geweest. En wat ik meer dan ooit besef: hoeveel mensen klagen om niets.”

Van den Hoogenband knikt.

„Ik dacht altijd dat ik veel tijd besteedde aan mensen voorlichten over de risico’s van een operatie, maar nu … Zitten daar twee ouders met een kind van achttien dat een kans van twintig procent heeft om de operatie niet te overleven. Ik praat door tot ik in hun ogen zie dat de boodschap is aangekomen.”

Van den Hoogenband: „Mooi.”

„Dus ik herken veel in het verhaal van Maarten van der Weijden, maar hij is er wel op een totaal andere manier mee bezig dan ik.”

Van den Hoogenband: „Hij wil zichzelf straffen.”

„Hij voelt zich schuldig omdat hij leeft en een ander niet. Dat heb ik nooit gehad. Ik denk alleen maar: ongelooflijke mazzel dat ik er nog ben.”

Gesuikerde witlof

Bij de diamanthaas met gesuikerde witlof komen we te spreken over de slipjes en de stringetjes die Pieter van den Hoogenband tussen zijn spullen vond toen hij in Sydney (2000) de Australische zwemheld en megaster Ian Thorpe had verslagen en goud had gewonnen.

„De roem, Pieter”, zegt Jacobs. „Het succes …”

„… bracht alles in gevaar waar ik voor stond.”

„Dat bedoel ik.”

„Ik heb het gezien, hoe roem mensen kapot maakt. Ik heb meegemaakt wat er gebeurt als je opeens een sterrenstatus hebt. Actrices van Beverley Hills, 90210” – een zeer populaire Amerikaanse tienersoap in die jaren – „komen bij je op schoot zitten. Voor je het weet ben je het haasje.”

„En hang je alleen nog maar in nachtclubs rond.”

„Ik kon niet meer over straat, al die mensen die iets van me wilden. Ik ontwikkelde bijna een soort pleinvrees. Ik zat op mijn kamertje te wachten tot ik weer naar huis kon. Wat wel heel leuk was: ik kreeg toen een uitnodiging voor een paar dagen Hamilton Island. Ik ben er met Jacco Verhaeren” – de coach – „en Inge de Bruijn en Marcel Wouda naartoe gevlogen. Staande ovaties, een witte Rolls Royce cabrio, een penthouse van twee verdiepingen in een hotel. We gingen naar Reefworld en toen hoorden we dat iedereen weg moest, want een of andere Amerikaan had alles afgehuurd. Alleen wij mochten blijven. Stapt die man uit zijn helikopter, mooie scheiding in zijn haar, vrouw, kind – is het Bill Gates! Hij regelde een leuk restaurant voor ons en ’s avonds dacht ik: nu mag het, het is me gelukt, nu mag ik gelukkig zijn. ’s Nachts stond ik op het balkon van mijn hotelkamer, armen wijd, Leonardo DiCaprio op de Titanic. King of the world. Wow. Dit pakken ze me nooit meer af.”

Foto Merlin Daleman
Foto Merlin Daleman

Jacobs vraagt of dit voor hem de top was of toch Athene, vier jaar later. Van den Hoogenband: „In Athene was ik heel trots omdat ik die hernia had en onder veel grotere druk stond dan in Sydney. Ik moest mijn titel verdedigen. Aan de andere kant, in Sydney zwom ik de honderd meter vrij als eerste onder de 48 seconden. Dat was zoiets groots, voor mij en voor de hele zwemwereld. Het record stond op 48,21, Aleksandr Popov. Ik zwom 47,84. Mensen keken me aan: wat heeft hij nóú geflikt?”

In 2008 beëindigde hij zijn loopbaan. Mist hij het zwemmen? Van den Hoogenband maakt ook een rondje met zijn duim en wijsvinger en zegt: „Nul.”

Jacobs: „Enough is enough.”

„En jij, Michael, als jij stopt met opereren, zou je het dan missen?”

Jacobs: „Ja. Die volgepropte agendadagen met besprekingen en vergaderingen – o, man, die nooit. Maar opereren, dan voel ik me zo prettig. Het bewegen van je handen, het onmiddellijk zichtbare resultaat. En het feit dat je, sorry voor het cliché, iemand soms tientallen jaren extra leven geeft. Ik waan me geen God, maar ik voel me wel de prins te rijk dat ik dit vak geleerd heb en dat ik de discipline en de energie heb gehad om het me zo eigen te maken. Na dertig jaar zoek ik nog steeds naar technieken om mezelf te verbeteren. Alleen als de patiënt doodgaat, twee op de tien, dan eh … ja, dan voel je je ellendig. Dan blijf ik malen. Wát hadden we anders moeten doen?”

Van den Hoogenband: „Als ik verloren had, ging ik ook eindeloos analyseren. Wát is er niet goed gegaan? Weet je, Michael” – hij buigt weer naar voren – „wat jij zegt over je handen, dat herken ik helemaal. Ik kon stilstaand water pakken. Ik oefende druk uit op het water, met die hoge elleboog die ik met Jacco ontwikkeld had, en dan maakte ik heel efficiënte klappen. Op het moment dat ik klaar was met stuwen hier” – hij duwt zijn rechterhand naar achteren – „pakte ik hem daar” – linkerhand naar voren – „al weer over. Dat was zo leuk om te doen. Dat was heerlijk.”

Jacobs: „Wat jij zegt over efficiency, dat begrijp ik precies. Ik zie het meteen of iemand een goede chirurg is of niet. Geen enkele overbodige handeling. Dat heb ik van Cooley geleerd. Die zette geen stap te veel en was twee keer zo snel als andere chirurgen. Hij had dus veel minder complicaties.”

Van den Hoogenband: „Ik managede mijn energie ook altijd heel zorgvuldig. Alles voor de race, als een luipaard die op zijn prooi loert.”

„Je mist het echt niet?”, vraagt Jacobs.

„Nee, nee.”

Opereren is zo prettig. Het bewegen van je handen, het zichtbare resultaat

Michael Jacobs

Van den Hoogenband is wel in de zwemwereld blijven werken. Hij was toernooidirecteur van het Europees Jeugd Olympisch Festival en leidde vorig jaar het Talent Team bij de Jeugd Olympische Spelen. Klopt het dat sportkoepel NOC*NCF hem heeft gevraagd chef de mission te worden bij de Olympische Spelen van 2020 in Tokio? „Het zou een enorme eer zijn”, zegt hij. „Maar ik wil niet op de zaken vooruit lopen.”

Mocht hij de functie krijgen, dan zal hij oud-judoka Mark Huizinga en voormalig langebaanschaatser Carl Verheijen – die ook chef de mission willen worden – erbij betrekken. „En ik zou een beroep doen op mijn voorgangers. Ik ben vier keer naar de Spelen geweest. Mijn chefs deden het allemaal anders. Ik kan veel van hen leren.”

Geen offers

Aan het eind van de avond vragen we of hun offers het doel waard zijn geweest.

Van den Hoogenband: „Geen offers. Investeringen.”

Jacobs: „Als ik de klok zou mogen terugdraaien, zou ik het wat gematigder aanpakken.”

Van den Hoogenband: „Jij hebt je kinderen niet zien opgroeien. Net als mijn pa. Hij heeft me geholpen om te doen wat ik wilde doen, maar tot mijn zestiende zag ik hem nooit.”

Werkweken van honderd uur of meer, dat zou Jacobs niet meer doen?

Hij aarzelt. „Dan had ik niet bereikt wat ik nu heb bereikt.”

Jonge chirurgen doen het niet meer, worden ze daardoor minder goed?

Jacobs: „Nee, dat geloof ik niet. Je moet ze langer opleiden. Wij werkten zo hard omdat het erbij hoorde. Ik zie bij de jonge generatie harmonieuzere gezinnen. Zoals wij het deden, dat heeft veel huwelijken gekost.”

Ook het zijne. Jacobs is voor de tweede keer getrouwd en heeft met zijn vrouw een zoon van twaalf. Uit zijn eerste huwelijk heeft hij drie kinderen. „Ik doe nu bijna geen diensten meer en ik ben bijna elk weekend vrij, dus hij krijgt meer aandacht. De oudste drie zeggen daar soms wel wat van. Moet ik me dan schuldig voelen?”

Van den Hoogenband is ook een keer gescheiden en opnieuw getrouwd. Hij heeft twee kinderen uit zijn eerste huwelijk en zijn vrouw ook.

Jacobs: „In retrospectief vind ik het jammer, maar aan de andere kant: ik zou nooit in Houston zijn terechtgekomen.” Hij zucht.

Van den Hoogenband: „Je moet keuzes maken en perfect wordt het nooit. Ik streefde de perfecte race na en het is me niet gelukt.”

„Nou zeg! Wat zeg je nou?”

„De perfecte race was 47,5 geweest.” Hij grijnst. „Ik was er bijna.”

Van den Hoogenband gaat naar de wc en als hij terug is zegt hij dat hij op zijn telefoon zag dat Maarten van der Weijden drie en een half miljoen euro heeft opgehaald. Jacobs vraagt zich af hoe het nu fysiek met hem gaat. „Het is niet gezond wat hij heeft gedaan.”

„Hij is goed getraind hoor.”

„Maar je kunt ook niet vier marathons in een jaar rennen. Het lichaam moet kunnen recupereren.”

En zijn hart?

Jacobs haalt diep adem. „Dat kan ik niet zeggen. Daar is het te complex voor.”

„Michael,” zegt Van den Hoogenband vlak voordat we van tafel gaan, „wat ik je wilde vragen: Merk je nog wat van die operatie? Heb je er wat aan overgehouden?”

Jacobs draait de zijkant van zijn hoofd naar hem toe om de plek achter zijn oor te laten zien waar hij bestraald is. Kaal. Er zal nooit meer een haar groeien. „Verder hoor ik iets minder aan deze kant”, zegt hij. „En soms, als ik op mijn rug in bed lig, dan hoor ik tik tik tik.” Zijn hartslag tegen het metalen plaatje in het gat van zijn schedel.