Een zeeleeuw, een geelkuifkaketoe en een mensenbaby hebben iets gemeen. Ze hebben maatgevoel. Henkjan Honing (59), hoogleraar muziekcognitie, heeft met eigen ogen gezien dat Ronan, de Californische zeeleeuw, perfect op de maat headbangde op Boogie Wonderland van Earth Wind and Fire. Kaketoe Snowball is wereldberoemd geworden met zijn ritmische dans op muziek van de Backstreet Boys. En toen hij ontdekte dat baby’s van net twee dagen oud ook ritmes kunnen onderscheiden, stond Henkjan Honings wereld op z’n kop, en zijn vakgebied ook.
We hebben afgesproken bij Hoogendam, een Amsterdams restaurant waar hij vanaf huis naar toe kan lopen. Binnen is het koeler dan op het terras, dus daar zitten we, met naast en achter ons moeders met baby’s. „Het gehoor is het eerste dat klaar is in de baarmoeder”, zegt hij. Hij fluit een schril deuntje. Eén baby richt zich lodderig op van moeders schouder om te zien waar het geluid vandaan komt. „Ze weten nog niet wat belangrijk is, dus letten ze op alles”, zegt hij.
De kaketoe Snowball, dansend op de Backstreet Boys.
In 2009 deed hij een luisterexperiment. Hij zette pasgeborenen een koptelefoon op en liet ze drumritmes horen, elektrodes op het hoofdje registreerden wat er van binnen gebeurde. „Steeds als we de eerste tel van een ritme weglieten, waren hun hersenen verrast.” Zijn conclusie: de bouwstenen van muzikaliteit liggen al klaar in de hersenen. Voor hem was het een compleet nieuw inzicht. Muzikaliteit is niet alleen iets cultureels, iets wat kinderen wordt aangeleerd door ze te wiegen en in slaap te zingen. Nee, denkt hij: muzikaliteit is grotendeels aangeboren.
Nou is het vakgebied van Henkjan Honing nogal specialistisch. Hij is geen musicoloog – dat is iemand die (klassieke) componisten of repertoires bestudeert. Muziekwetenschapper is hij officieel ook niet, hij begon zijn studie met sonologie, wat meer een technologische benadering van muziek is. Musicus is hij wel, net als de rest van zijn familie. Zijn ouders: piano. Zijn middelste broer Bill: drums. Zijn jongste broer Yuri: saxofoon. „De zolder bij ons thuis was geluiddicht. We konden eindeloos klooien met grammofoons en bandrecorders, of we zaten met tien man een klereherrie te maken.” Liever nog dan erop spelen, schroefde hij zijn piano uit elkaar om te zien wat erin zat. „Hars op de hamers smeren. Hoe klinkt dat? Als ik dat vastlijm, wat hoor ik dan?”
Charles Darwin vermoedde al dat dieren melodie en ritme gewaarworden én waarderen
Henkjan Honing
Je zou kunnen zeggen dat hij met muziek hetzelfde doet als met z’n piano. Ontleden, uit elkaar halen, kijken hoe het werkt. Muziekcognitie is een jong vakgebied – hij is de eerste hoogleraar in Nederland, aan de Universiteit van Amsterdam. „Ik heb een enorme gereedschapskist om onderzoek te doen.” Alfa, bèta, gamma, hij is het allemaal. Hij gebruikt de psychologie om te begrijpen waarom mensen muziek luisteren, taal- en computerwetenschappen om muziek te doorgronden en informatica om muziek in taal te vatten. En toen hij eenmaal bedacht had dat muzikaliteit wel eens aangeboren kon zijn, zocht hij aansluiting bij de neurobiologie.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/08/data35112289-6d40f1.jpg|//images.nrc.nl/eMJIPxwJqKksd0xMC815T8Uz0tw=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/08/data35112289-6d40f1.jpg)
Foto Annabel Oosteweeghel
Afgelopen april verscheen The origins of musicality. Zijn „bijbel”. Vijfentwintig wetenschappers – van historicus tot gedragsbioloog – bundelen daarin hun perspectieven op muziek. „Het is onze onderzoeksagenda voor de komende tien jaar.” Henkjan Honing nam het eerste exemplaar in ontvangst in een ziekenhuisbed. Dat hij een chronische en ongeneeslijke vorm van leukemie had, wist hij al een half jaar, dat het al zo ver gevorderd was niet. Hij is nu vier maanden, een bacteriële infectie en twee longontstekingen verder, maar hij kan weer lopen (met een stok) en een paar uur per dag (een beetje) werken. „Ik wil nog”, is wat hij erover zegt.
Hipste van het hipste
Tegelijk met The origins of musicality verscheen zijn boek Aap slaat maat. Hij verhaalt erin over wat hij te weten is gekomen over muzikaliteit bij mens én dier. Als de hersenen van mensen gemaakt zijn voor muziek, dan zou je dat ook verwachten bij dieren die genetisch op ons lijken. „Charles Darwin vermoedde al dat dieren melodie en ritme gewaarworden én waarderen.” Genot is een belangrijk aspect, zegt Henkjan Honing. Dat maakt het verschil tussen geluid en muziek. „We beleven plezier aan het horen van een serie tonen. Waarom? We verheugen ons op die hoge noot, we maken dopamine aan vlák voor we hem horen. Dat is toch idioot? Wat is daar aan de hand?” Eén conclusie durft hij vast te trekken: muziek is geen extraatje in ons bestaan, geen luxe. „Muzikaliteit is, net als eten, van levensbelang.”
Hij nipt aan z’n groene thee en vraagt of ik de mijne een beetje te drinken vind. Hem smaakt weinig meer. „Alleen Japans. Misosoep. Zeewier.” Hij bestelt toch een boterham met biologische kaas, eet die tot zeker voor de helft op en kijkt tevreden. „Ik ben mijn lichaam tegengekomen. Was ik maar alleen mijn hoofd.” Met dat hoofd moet hij nog heel wat antwoorden zoeken bij zijn levensvraag: wat is muzikaliteit, en waar hebben we het voor nodig? Veel weet hij (nog) niet, maar dit wel: een muzikale computer bouwen, waarin hij ooit heilig geloofde, is een utopie. „Begin jaren tachtig was dat het hipste van het hipste: geluiden omzetten in formules en algoritmes. We zouden computers programmeren die alles overbodig maakten: componisten, instrumenten en muzikanten.” Het was hem menens: hij verkocht z’n piano en heeft sindsdien nooit meer gespeeld. Waarom meteen zo rigoureus? „Je speelt, laten we zeggen, Bach. Pling, foute noot. Mijn moeder speelt dan gewoon verder, ik vloek en begin opnieuw. Ik moet controle hebben voor het leuk wordt.” Jammer? Hij vindt van niet. Maar zijn broer, de middelste, die van de drums, begrijpt nog steeds niet waarom hij ermee is gestopt. „We speelden tien jaar samen, elke dag. Hij mist dat.”
Gestopt met programmeren
Uit de box boven onze tafel klinkt Bob Marley. Reggae. „Dat snapt-ie niet.” Wie? „De computer.” Hij telt hardop mee met de maat. „1,2,3,4.” Vinger in de lucht bij tel 1. „Daar hoor je niks.” Op tel 2 en 4: „Gitaar nét na de maat. Een kind beweegt vanzelf mee op het ritme. Maar probeer een computer maar eens te leren wat hier de downbeat is, de eerste tel van de maat.” Dat lukt dus niet. „Om mechanische muziek een beetje swingend te krijgen, moet het niet te strak. Een drummachine moet iets naast de tel. Dat maakt het…” Imperfect? „Ja. Het menselijke aspect van muziek is bepalend voor het genot ervan.” Het lukte hem eind jaren tachtig een ‘luisterende’ computer te bouwen die drumritmes herkende, hij promoveerde er zelfs op. Maar het idee dat een computer de muziekmakende mens vervangen kon, heeft hij verlaten. Toen is hij dus ook maar meteen helemaal gestopt met programmeren.
Ik zeg: muzikaliteit is de oorsprong van muziek én taal
Henkjan Honing
Nu is hij met zijn onderzoek weer terug bij mens en dier. „Lang is aangenomen dat de hartslag de bron is van ons maatgevoel. We horen ons moeders hart al in de baarmoeder.” Als dat zo is, zouden alle zoogdieren maat kunnen herkennen. Met resusaapjes deed hij dezelfde test als met mensenbaby’s. Koptelefoon op, ritmes laten luisteren en meten wat ze horen.
Maar: nee. De aapjes hadden geen maatgevoel. Volgende hypothese: dieren die in staat zijn om taal te leren en te imiteren, hebben gevoel voor maat. Dat zou verklaren waarom we ons maatgevoel niet delen met paarden en honden (die praten niet), en wel met sommige vogels, kaketoe Snowball voorop.
Maar dat was voor hij, in 2013, Ronan de zeeleeuw leerde kennen. Zeeleeuwen kunnen niet praten, ze leren het ook niet. Maar maatgevoel, dát hebben ze dus wel. Ontroerend, vond hij het om haar uit haar dak te zien gaan. „Swingen, plons, even zwemmen, harinkie erin, zoef, en daarna weer precies de maat pakken. Ze had er lol in, dat zag je gewoon.” Maar hoe zit het nou met die hypothese? „Tja,” zegt hij. „Ik was van plan… Ik bén van plan verder te gaan met de vergelijkende dierkunde.”
Zeeleeuw Ronan headbangt op ‘Boogie Wonderland’.
Neem spreeuwen, zegt hij. Zangvogels, ze scharrelen vaak rond in stations of winkelcentra, tegen de avond zwermen ze met z’n allen rond hun gezamenlijke slaapboom. „Kwetter, kwetter, kwetter. Wij horen er muziek in, maar wat hoort een spreeuw?” Zangvogels letten niet op toonhoogte, niet op tempo of intonatie. Ze focussen op de klankkleur van een lied. „Vogels luisteren naar vogelzang zoals wij naar spraak luisteren: we horen aan de klank of iemand ‘bed’ of ‘bad’ zegt.” Hij grijpt zijn hoofd. „Verwarring!” Is muziek dan toch een vorm van taal? „De taalkundige zegt: muziek is een voorloper van taal. Baby’s horen en herkennen maat en melodie omdat ze daarmee de taal leren.” Maar wat zegt hij? „Ik zeg: muzikaliteit is de oorsprong van muziek én taal. We delen het met de zeeleeuw en de kaketoe, maar niet met de resusaap. Misschien is taal een toevallig bijproduct.” Maar? „Nou ja, je kunt het allemaal wel zeggen, maar nu moet ik nog aantonen dat het zo is.”
Er zijn mensen die hem aanraden te stoppen met werken. „Ze zeggen dat ik het rustig aan moet doen en moet genieten van de tijd die me rest.” Maar? „Ik ga uit van nog minstens vijf jaar.” De levensverwachting voor mensen met zijn ziekte in dit stadium. „Precies genoeg voor één onderzoeksproject. En zeker nog één boek.”