Gisteren belde een vriend met de vraag of ik woensdagmiddag met hem wilde wandelen op de Utrechtse Heuvelrug. „Nee, sorry”, zei ik, „dan is de Dodenherdenking.” Hij was even in de war, waarop ik uitlegde dat ik jaarlijks twee keer herdenk: op 4 mei voor het Nederlandse deel van mijn familie en op 15 augustus voor de Indische tak. De vriend, die zo Hollands is als een stroopwafel, was helemaal gefascineerd.
„Niet om lomp te doen”, zei hij, „maar ik wist echt niet dat er nóg een herdenking was! Lijkt hij op die van 4 mei? Met een kranslegging en ministers enzo?”
„Ja. De enige verschillen zijn dat er hoofdzakelijk wordt stilgestaan bij de gevolgen van de Japanse onderdrukking. En dat er in plaats van twee, maar één minuut stilte is.”
„Hoezo?”
Ik had geen idee. De hele dag knaagde het aan me. Waarom korter stil zijn op 15 augustus? Alsof die van 4 mei toch belangrijker is. Het raakte ook een teer punt, omdat de Indiëherdenking altijd het ondergeschoven kind is geweest. In Nederland was er decennialang überhaupt nauwelijks ruimte om te spreken over de Japanse bezetting. Zodra je erover begon kreeg je te horen dat de oorlog daar veel minder erg was geweest: de zon scheen er lekker, bij honger plukte je gewoon een banaan en er waren geen gaskamers. Bovendien hadden degenen die terugkeerden uit de Oost de oorlog verloren, en daarmee ons geweldige wingewest. Het waren klaplopers. Aanstellers. Men was hier doof voor de verhalen van marteling, troostmeisjes, dwangarbeid. Voor het verdriet verstoten te zijn uit het land waarin je opgroeide.
Ik wond me er op een zeker moment zo over op dat ik mijn zus belde, om even synchroon verontwaardigd te kunnen doen.
„Eigenlijk is het juist logisch dat het maar één minuut is”, zei ze na er even over te hebben nagedacht. „Weet je hoe pijnlijk stilte is voor die groep. Indisch zwijgen, hállo.”
Daar had ik nog niet aan gedacht. De eerste generatie Indische Nederlanders en Indonesiërs was zwijgzaam. Er waren te veel trauma’s waar je óf geen woorden voor had, of die je je kinderen wilde besparen. En er was in de samenleving geen plek voor hun verhaal. Al dat zwijgen sloeg diepe wonden, schiep een afstand tussen ouders, kinderen en kleinkinderen. En tussen landgenoten.
Daarom is het misschien passend dat er woensdag maar één minuut stilte is. Men heeft al genoeg gezwegen. Het is tijd om ook deze kant van de oorlog onder de aandacht te brengen. Zodat iedereen weet dat er in ons land twéé herdenkingen zijn. Weg met die stilte.
Het is tijd om te praten.
Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.