Voordat het interview begint, sluit Mirjam Lapid-Andriesse nog even het kantoortje af. Hoewel ze onlangs haar vijfentachtigste verjaardag vierde, helpt ze nog steeds mee bij het secretariaat van kibboets Tzora, zo’n 20 kilometer van Jeruzalem. Zij kreeg een uitzonderlijk verjaarscadeau: ze werd uitverkoren als fakkeldraagster bij de herdenking van de Holocaustslachtoffers in Yad Vashem op 11 april. Zelf vond de Holocaustoverlevende haar verhaal „niet bijzonder genoeg”, maar haar kinderen en kleinkinderen dachten daar anders over.
Lapid-Andriesse groeide op in Deventer en Utrecht in een „heel zionistisch” gezin, waarin „alles draaide om wat toen nog Palestina was”. Als klein meisje stond Mirjam achter de deur te luisteren, jaloers op haar oudere zus en broers die wél mochten meedoen aan de bijeenkomsten van de Joodse jeugdbeweging in de huiskamer.
Dat die bijeenkomsten bij de Andriesses thuis plaatsvonden, was een gevolg van het verbod op vergadering waar Joden aan het begin van de Tweede Wereldoorlog mee te maken kregen. Na de verboden en beperkingen volgden de razzia’s. Een bevriende huisarts hielp het onheil uit te stellen door een bord op de gevel te hangen dat Mirjam roodvonk had, toen nog een gevaarlijke ziekte. Uit angst voor besmetting lieten de Duitse troepen het huis links liggen.
The lost train
Uiteindelijk werd het gezin in 1943 toch opgepakt en via Amsterdam en Westerbork naar concentratiekamp Bergen-Belsen in Noord-Duitsland gestuurd – op haar oudste broer na, die elders in het verzet zat en in kamp Dachau in Zuid-Duitsland terecht zou komen. Vader overleefde de zware omstandigheden in Bergen-Belsen niet, hij overleed zes weken voor de bevrijding.
Voorheen was een eigen Joodse staat alleen een positief idee, na de Holocaust werd het de enige oplossing
Mirjam Lapid-Andriesse
Voor de andere gezinsleden scheelde het niet veel. Op 9 april 1945 wilden de Duitsers, op de hielen gezeten door de geallieerden, de gevangenen op de trein zetten richting een ander kamp. Moeder had kort daarvoor vlektyfus gekregen en mocht niet mee omdat ze niet in staat was de zeven kilometer naar de trein te lopen. „Maar mijn broer en zus hesen haar tussen hen in en sleepten haar mee.” Tijdens de dagenlange treinrit werd de vrouw steeds zieker, tot ze op de avond voor Mirjams twaalfde verjaardag in een coma raakte en werd opgegeven. De volgende ochtend kreeg het meisje echter „het mooiste cadeau” van haar leven: haar moeder leefde nog. „Ze was ’s nachts van de bank gevallen, en daarvan was ze kennelijk wakker geworden.”
Zo’n zeshonderd andere inzittenden zouden aan ziektes overlijden voordat de „lost train”, zoals deze later zou worden genoemd omdat deze schijnbaar doelloos door Duitsland zwierf, bijna twee weken later strandde in het Duitse stadje Tröbitz. Ook Mirjam en haar broer overleefden ternauwernood de tyfus. Ze herinnert zich nog de hevige koortsaanvallen die voelden „alsof alle treinen en alle hamers van de wereld op en door je hoofd tekeergaan”.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data33533762-2f8b56.jpg)
Na de bevrijding keerde Lapid-Andriesse met haar moeder en oudere zus terug naar hun woonplaats Utrecht, waar ze Joodse weesmeisjes opvingen om de kost te verdienen. Terwijl haar zus jarenlang streed tegen een in het kamp opgelopen tuberculose, doorliep Mirjam de middelbare school op De Werkplaats Kindergemeenschap in Bilthoven. „Mijn redding was dat je daar vakken op individueel niveau kon volgen”, zegt Lapid. „Na drie jaar zonder onderwijs begreep ik op de gewone middelbare school helemaal niets van wat er in de klas werd gezegd.”
Intussen was het ideaal van een eigen staat voor het Joodse volk „honderd keer sterker geworden”. „Voorheen was het alleen een positief idee, na de Holocaust werd het de enige oplossing zodat dit nooit meer zou gebeuren.” Haar ene broer was meteen na de oorlog vertrokken, haar andere broer was een van de heroprichters van de Joodse jeugdbeweging in Nederland. Mirjam mocht op haar zeventiende een jaar naar de net opgerichte staat Israël – „het is achteraf gezien ongelooflijk dat mijn moeder dat heeft toegestaan” – daarna werkte ze voor de jeugdbeweging in Nederland en bereidde ze zich voor op haar emigratie.
Voortdurend watertekort
Vlak voor haar geplande vertrek kwam een groepje Zuid-Afrikanen langs Nederland op weg naar Israël. Een van hen zit nu tegenover haar aan tafel in de kibboets die ze samen zouden helpen opbouwen; Mirjam en Akkie trouwden in 1954. De begintijd was zwaar. „Toen ik hier aankwam, dacht ik: hoe moet ik hier ooit leven?” Kibboets Tzora moest vanaf de grond worden opgezet, een kibboets is een collectieve leefgemeenschap waar meerdere gezinnen samen wonen en leven.. Er stonden nog maar vier huizen. Erger was dat de kalkgrond spierwit was. „Het stadje hiernaast heet Beit Shems, het huis van de zon, omdat de zon hier zo sterk is. Die zon kwam hier niet alleen van boven, maar ook uit die witte grond. Ik was met mijn Hollandse ogen constant verblind.”
Maar ze bleven, en Tzora groeide uit tot een bloeiende gemeenschap met onder meer koeien, een wijnmakerij en een rolstoelproductiebedrijf. Terugverlangen naar de Nederlandse bossen hoeft ook niet meer: zo kaal als het toen was, zo paradijselijk ziet het er nu uit met de veranda die wordt overwoekerd door weelderige boomtakken. Het voortdurende watertekort – „hoe vaak gebeurde het niet dat je net ingezeept onder de douche stond als het water uitviel” – is opgelost sinds er waterleiding is aangelegd.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/07/itvcover.jpg)
Ze is trots op het land dat ze mede heeft opgebouwd. Aan de muren prijken foto’s van haar kleinkinderen, die allemaal in het Israëlische leger hebben gezeten. Lapid vertelt hoe haar zoon Ran, helikopterpiloot voor de luchtmacht, in de jaren 80 werd gevraagd om de Duitse bondskanselier Helmut Kohl tijdens een bezoek te vervoeren. „Dat lag toen nog heel gevoelig, dus ze mochten het weigeren”, zegt ze. „Hij vroeg mijn toestemming. Maar voor mij was het juist een overwinning. Wie had dat kunnen dromen, dat mijn zoon als piloot in het leger van de onafhankelijke staat Israël, de Duitse kanselier zou rondvliegen? Daarmee was voor mij de cirkel rond.” Ran zou later omkomen bij een helikopterongeluk.
Als mijn kleinkinderen nu niet meer hier zouden willen leven, zou ik het ze niet kwalijk nemen
Mirjam Lapid-Andriesse
Het doet haar pijn hoe er in de wereld wordt gedacht over het land dat haar thuis is geworden. Toen ze twee jaar geleden met de kinderen en kleinkinderen naar Nederland ging om haar oude leefomgeving te laten zien, had ze hen van tevoren gewaarschuwd. „We lezen hier steeds in de kranten dat iedereen tegen Israël is, en dat niemand meer iets van het verleden wil weten”, zegt ze, „dus ik had ze al helemaal voorbereid op negatieve reacties.” Tot haar opluchting werden ze overal „fantastisch” ontvangen. „Degene die nu in ons oude huis woont, liet ons meteen binnen, en had een boek over de Joodse geschiedenis naast de televisie liggen. Dus ik ben weer optimistischer.”
Vrede uit zicht
Minder positief is ze over de richting die Israël de laatste jaren uitgaat met de opeenvolging van rechtse regeringen en de groei van het aantal ultrareligieuze bewoners. Ze heeft nog één droom voor de toekomst over: „Vrede, vrede, vrede. Twee staten die in harmonie samenleven.” Volgens Lapid is de omgang met de Palestijnen op de kibboets en daarbuiten nooit een probleem geweest. Ze vertelt hoe een Arabische arts vernam dat ze Holocaustoverlevende was en haar zei vereerd te zijn om haar te mogen behandelen. „Dat geeft toch hoop, dat een Arabische arts dat zegt. Dan zou je toch moeten kunnen samenleven?” Maar de kans op een oplossing wordt steeds minder, verzucht ze. „Aan beide kanten overheersen de fanatici.”
Hoewel voor haar persoonlijk „de droom is vervuld”, ziet ze het ideaal vervagen van de vrije en democratische staat Israël die zij en haar generatiegenoten ooit in gedachten hadden. „Wij moesten blijven, wij moesten het land opbouwen”, zegt ze. „Maar als mijn kleinkinderen nu niet meer hier zouden willen leven, zou ik het ze niet kwalijk nemen. Het is niet het land waarvoor wij zijn gekomen.”