Marijn Frank (35) wacht op een bankje bij station Alkmaar. Zomerse rok, zonnebril op, in haar telefoon verzonken. „Sorry, ik zit middenin een WhatsApp-ruzietje met een vriend. Ik vertelde dat ik mijn dochter van zes van een openbare naar een vrije school wil laten wisselen. Stuurt hij: ‘Moet je doen, krijg je analfabete kinderen van!’ Ik wilde net terugappen dat hij zelf nauwelijks kan spellen.”
In Bergen is Kees Moeliker (57), directeur van het Natuurhistorisch Museum in Rotterdam, al aangekomen in hotel Blooming. Kaki broek, garnalenoverhemd. We ontmoeten elkaar op het terras. „Aangenaam. Nee, eigenlijk gaat het niet zo goed. De gemeente Rotterdam heeft vanochtend per brief de huur opgezegd van ons collectiedepot. Zomaar! Volgend jaar moeten we eruit. Daar staan 300.000 insecten, haaien- en roggeneieren, het herbarium, 9.000 fossielen.”
Ze kennen elkaar niet. „Alleen van televisie”, zegt Moeliker. Marijn Frank is sinds 2009 een van de vaste verslaggevers in het consumentenprogramma Keuringsdienst van Waarde.
Moeliker legt zijn verrekijker op tafel. „Ik hoop zo dat er nog een nachtegaal zingt. Heb je wel eens een nachtegaal gehoord, Marijn?”
„Ik denk het niet.”
„Ik heb mijn vrouw het hof gemaakt met een nachtegaal. Ik ben toch een soort nerd, als ik een leuke vrouw tegenkom, weet ik niet goed hoe ik daarmee om moet gaan. De tip die ik mezelf dan geef: blijf dicht bij jezelf. Ik stelde dus voor om nachtegalen te gaan luisteren in de duinen.”
Bioloog Moeliker zal een groot deel van de avond vullen met verhalen over dieren. Over schaamluizen, necrofiele eenden, schaduwboksende zwanen. Gek is goed, onder de gordel beter. Moeliker is bijna zijn hele leven betrokken bij Het Natuurhistorisch. Als vrijwilliger, rondleider, educatief medewerker, conservator en sinds 2015 als directeur. Hij heeft een zwak voor beroemde dode dieren, zoals de Dominomus, die in 2005 werd doodgeschoten tijdens de voorbereiding van Domino Day. Zulke gevallen laten voor hem zien waar de werelden van mens en dier botsen.
Marijn Frank onderzoekt het dier als product. In 2015 maakte ze de documentaire Vleesverlangen, over haar eigen vleesverslaving.
Frank: „Ik worstelde al lang met de kwestie wel of niet vlees eten. Na de geboorte van mijn dochter moest ik kiezen: ga ik haar vlees geven of niet? Vlees is zo’n groot onderwerp, zij werd de kapstok die het verhaal nodig had.”
Moeliker: „En, heb je haar uiteindelijk vlees gegeven?”
„Sally eet aan het einde van de film haar eerste gehaktbal. Binnen een minuut had ze hem op.”
„Ik ben mijn werkzame carrière als slagersknecht begonnen”, vertelt Moeliker. „Daar heb ik mijn eerste verrekijker van betaald. Worsten maken, karkassen uitbenen.”
„O? Maar dat is wel het echte werk! Uitbenen is tof, een echt ambacht. Voor mijn film heb ik stage gelopen in een slachthuis, en uiteindelijk ook een koe geslacht. Dat was moeilijk. Maar ik wilde het per se zelf gedaan hebben.” Ze bestelt een biertje – alcoholvrij, „anders hou ik het niet de hele avond vol”.
Nachtmerries heeft ze aan de slacht niet overgehouden. „Ik wou dat het zo was! Het hielp heel even om wat minder vlees te eten, maar dat is nu wel weggezakt. Het is weer hetzelfde dilemma, all over again.”
Na de geboorte van mijn dochter moest ik kiezen: ga ik haar vlees geven of niet?
Marijn Frank
Moeliker: „Misschien had je een fokkerij moeten filmen, waar je dieren ziet met manke poten onder erbarmelijke omstandigheden.”
„Ja, misschien wel. Nu blijft de verleiding te groot. Ik heb laatst weer een broodje filet américain gegeten bij een pompstation.”
„Maar dat is heel goor”, zegt Moeliker. „Vroeger ging er bijna ossenhaas door de molen, maar tegenwoordig …”
„… is het vooral mayonaise, kruiden en restjes vlees. En toch vind ik het onweerstaanbaar.”
Rechtsgedraaide taugé
De ober brengt een borrelhap met ham.
Moeliker: „Wat vind jij van de vleesvervangers die de Vegetarische Slager maakt?”
Frank: „Dat smaakt niet naar vlees. Die kipstukjes en gehaktballetjes zijn best lekker, maar een echt stuk vlees kun je niet vervangen.”
Moeliker: „Ik denk dan: als je geen vlees wilt eten, eet dan geen vlees. Ga dan aan de linzen en de rechtsgedraaide taugé.”
Frank: „Dát vind ik zo’n gek argument! Mensen stoppen met vlees uit milieuoverwegingen, of vanwege dierenwelzijn. Niet omdat ze vlees niet lekker vinden.”
Moeliker: „Maar je kan de ingrediënten uit een vegetarische hamburger toch in een ander gerecht verwerken? Blijkbaar willen vegetariërs toch ook vlees op hun bord.”
Frank: „Als je nou een hamburger wil, maar géén vlees wil eten, dan is het toch goed dat je een hamburger kunt eten die vegetarisch is?”
Moeliker: „Nou ja, ik denk er ook steeds meer over na. Ik weet dat we een stap dichterbij het oplossen van milieuproblemen zijn als we allemaal stoppen met het eten van vlees. Maar ik vind het nog zo lekker. Ik ben opgegroeid met gehaktballen en karbonaadjes.”
„Ik ben ook niet consequent. Kijk wat we nu eten.” Frank wijst naar de ham op haar bord. „De kans is groot dat dit uit de bio-industrie komt. Maar vanavond ga ik toch voor de volle vleeservaring. Ik ben een horecavleeseter.”
We fietsen de droge duinen in voor de foto. Terwijl Moeliker en Frank poseren, vangen wij twee sprinkhanen. Moeliker haalt een gripzakje uit zijn broekzak tevoorschijn. „Die heb ik altijd bij me, voor de zekerheid. Normaal zou ik ze in een stikpotje doen.”
Frank: „Biologen zijn helemaal niet zo diervriendelijk hè?”
Terug in het hotel is een tafel gedekt bij de bar. Er staat een metalen Dopper-waterfles op.
Frank: „Jullie worden gesponsord door Dopper, of niet?” „Nee”, antwoordt de ober. „We hebben een samenwerking met Dopper, omdat we petflessen eruit willen hebben.”
Frank trekt haar wenkbrauwen op. „O?”
„Want zoveel plastic in de wereld is echt niet goed.”
„Ja. Oké.”
Later: „Dat water had natuurlijk gewoon in een glazen karaf gekund, maar ik vind het ook niet leuk om met die vrouw in discussie te gaan.”
Ze doet het niet bewust zegt ze, alles in twijfel trekken, maar veel medelijden heeft ze ook niet met de malafide voedselproducenten die ze met haar collega’s op tv ontmaskert. „Zeker niet als het om een echte boef gaat. Zoals die man met die kwarteleitjes.”
Moeliker: „Kwarteleieren?”
„We kregen een tip over scharrelkwarteleitjes. We toonden met isotopenonderzoek aan dat eitjes die zogenaamd van scharrelende kwartels op de Veluwe zouden komen, eigenlijk kooieieren uit Frankrijk waren. Maar de eigenaar van het bedrijf bleef erover liegen.”
„Hoe kwamen jullie erop om dat isotopenonderzoek te laten doen?”, vraagt Moeliker. „Dat is best wel, eh, hightech.”
„We hebben het vaker gedaan, bij een onderzoek naar wijn. En bij broodjes döner hebben we DNA-onderzoek gedaan. Om te zien of het echt lamsvlees is, als dat erop staat. Dat bleek soms rund, kalkoen, kip te zijn en eentje was zelfs honderd procent varkensvlees.”
Moeliker: „Een heel goeie manier van televisiemaken, vind ik. Als ik tegenwoordig boodschappen doe, dan moet ik m’n bril opzetten, want dan sta ik te lezen hè. Wat is dit nou eigenlijk? En dat komt door jullie.”
Frank: „Nou wat leuk! Dat is geweldig.”
Moeliker: „Ja, je weet gewoon dat er een, nou, misschien wel tachtig procent kans is dat je wordt belazerd.”
Moeliker vertelt dat hij pas sinds een paar jaar biologisch eten is gaan kopen. Is dat niet gek, voor een bioloog? „Ja, dat is misschien wel gek. Maar er wordt nu veel meer over gepraat dan voorheen.”
Frank komt uit wat ze noemt een geitenwollensokkengezin. Voor haar lag het meer voor de hand. „Ik kwam in natuurwinkels toen het er nog echt muf rook, en je alleen hard, zuur brood kreeg. Als ik bij een vriendje kwam dat gewoon normaal witbrood met worst had, en wit wc-papier, dan vond ik dat wel de hemel.”
Penisbeen
Tijdens de eerste gang, asperges voor Frank, zwezerik voor Moeliker, begint Moeliker over schaamluizen. „In 2007 las ik een best wel briljant Brits onderzoek waaruit bleek dat de schaamluis op z’n retour is.”
Frank: „Omdat mensen minder schaamhaar hebben?”
Moeliker: „Precies. De enige biotoop van de schaamluis wordt geschoren en gewaxt. In het museum bleek tussen de 300.000 insecten niet één schaamluis te zijn. Ik heb toen een oproep geplaatst: breng de laatste schaamluis naar het Natuurhistorisch Museum. Het gaat altijd maar over panda’s als het over habitatvernietiging gaat. Dit is eigenlijk precies hetzelfde.”
Frank, lachend: „Jij hebt wel een goede antenne voor dit soort sexy onderwerpen. Ik probeer dat ook, iets grappig of persoonlijk maken, zodat het mensen aanspreekt. Dan hoef je niet weer met cijfers aan te komen. Dat er driehonderdmiljoenduizend liter water nodig is voor een stukje rundvlees is zo abstract.”
Komen ze nog toe aan grote projecten, naast hun dagelijks werk als presentator en directeur?
Frank vertelt dat ze met een nieuwe documentaire bezig is. „Mijn beste vriendin heeft sinds een half jaar kanker. Een heel agressieve vorm. Ze is als een zusje voor me. We hebben tegelijk kinderen gekregen, ze was net gepromoveerd, we waren helemaal heppiedepeppie. En nu liggen onze levens zo mijlenver uit elkaar. Ik weet nog niet precies waar die film over moet gaan. Over vriendschap, of over het toeval. Het is nog zo’n open wond, ik kan er gewoon nog niet zo goed over nadenken. Om een goede film te maken moet je ook een bepaalde afstand hebben, en die heb ik nu te weinig.”
Verandert dit haar kijk op het leven? „Nou, niet genoeg. Je hoopt dat als je zoiets meemaakt, dat je dan alles kunt relativeren en iets meer tijd voor je gezin maakt. Dat gebeurt dan even, maar het ebt even snel weer weg.”
„Intiem allemaal”, zegt Moeliker, en schakelt dan abrupt over naar een groot project van hemzelf. „Zo wil ik nog eens een thriller schrijven.”
Frank, droog: „O ja?”
Moeliker: „Het gaat over een oude Duitse wetenschapster, die een moord pleegt met een baculum. Een penisbeen.”
Frank: „Een penisbeen?”
Moeliker: „Er is een aantal diersoorten dat een bot heeft in de penis. De roofdieren en de knaagdieren.”
Frank schiet in de lach. „De roofdieren … én de knaagdieren. Handig.”
„Nou en met name in de walrussfeer zijn het enorme honkbalknuppels. En die wetenschapster pleegt daar een moord mee.”
Frank: „O?”
Moeliker: „Ja het zijn mooie slagwapens.”
Frank: „Heb je die ook in je collectie?”
Moeliker: „Jazeker.”
Frank: „Ik moet echt snel eens langskomen.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/07/web-2807zatgesprekdef2tif19759929.jpg|//images.nrc.nl/0LNxmG3PeezCoacm1k9qNEDzJ1I=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/07/web-2807zatgesprekdef2tif19759929.jpg)
Bisque van kreeft
De soep komt binnen. Kreeft, stond er op het menu.
„Dit is helemaal geen kreeft”, zegt Moeliker. „Kom nou effe. Wij hebben hier misschien wel iemand die dat kan uitzoeken.”
De ober stamelt dat het een bisque van kreeft is. „Grapje hoor,” zegt Moeliker.
Hij komt nog even terug op de documentaire waar Frank aan werkt. „Je moet ’m wel maken hoor, die film.”
Frank: „Ja. Misschien wel. Maar ik wil het niet alleen maar doen omdat het iets afschuwelijks is. Er moet wel iets universeels in zitten.”
Moeliker: „Moet je hem dan niet door een ander laten maken?”
Frank: „Nee, nee … Nee, dat zou ik niet willen. Juist onze verhouding, die toegang die ik heb, dat is de kracht, denk ik.”
Moeliker staat op. „Ik ga effe die gordijnen opendoen. Het is hier net een crematorium.” Hij onthult een binnentuin met felgroene bomen. „Volgens mij is het heel belangrijk om natuur te kunnen zien. Ik zat hier net en ik dacht, wat gebeurt er nou? Jullie zijn leuk, maar waarom hangt er zo’n … zo’n …”
Frank: „Je zat gewoon even weg te trekken tegen die beige muur. We hebben meer wijn nodig, volgens mij.”
Moeliker: „Ja, er kan nog wel een flesje bij, hè?” Hij staat nog eens op en pakt een fles uit een wijnrek. „Ik vind hier een heel mooie fles met een vogel erop.”
Australische wijn, Milton Park. Maar waarom die vogel erop staat?
„Ja, wijnetiketten …”, zegt Frank.
Moelikers bril schuift naar voren, en op de fles leest hij dat het om een grutto gaat die zijn maaltje bij elkaar scharrelt in de wijngaarden. „Dat is natuurlijk vol-ko-men bullshit. Dit zijn beesten van het wad. Ik zou maar eens bellen met Milton Park”, zegt hij tegen Frank.
„Ja wij willen dat vogeltje wel eens even zien”, antwoordt ze, terwijl Moeliker de fles opent en uitschenkt.
De net binnengekomen ober zegt: „Goede keuze. Past prima bij het eten.”
Placenta’s op sterk water
Moeliker vertelt dat hij zichzelf ooit heeft beloofd dat hij alles wat dokters uit hem halen, weer terug wil. Zo bewaart hij zijn eigen, verwijderde galblaas en stukjes zaadstrengen thuis, en ook de placenta’s van zijn kinderen. Die staan op sterk water.
„Ik heb ’m ook meegenomen”, zegt Frank.
Moeliker: „En wat heb jij ermee gedaan?”
Frank: „Nou, er werden pas nieuwe bomen geplant in de straat. Toen heb ik hem daar onder gelegd.”
Moeliker: „O ja, heel symbolisch.”
Frank: „De verloskundige begon erover. En ik kon niet echt nadenken, dus voor ik het wist stonden we buiten met een baby en een emmertje met een placenta.”
Moeliker: „Ik moest zelf een mayonaise-emmer meenemen met alcohol erin. Prachtig orgaan. Ik heb ’m gespoeld, al dat bloed eruit. Heel mooi beaderd is het dan.”
Frank: „Hoe is jullie eten?” Moeliker en Frank hebben allebei de runderhaas.
„Dode dieren, daar spin ik garen bij”, zegt Moeliker. Is hij immuun voor de dood? „Dat is gewoon het werk dat ik doe. Wij zijn geen kinderboerderij. Het Natuurhistorisch Museum, ja, daar kom je dood binnen. Voor de collectie. Maar voor de dood ben ik niet immuun. Mijn moeder is een paar jaar geleden overleden, nou, dat hakt er wel in. Mensen zijn wel weer even wat anders dan dieren.”
Zijn vader leeft nog. Kerngezond, 84 jaar. Maar wel alleen. „Ze zijn bijna 65 jaar samen geweest. Het is natuurlijk ongelooflijk dat dat ineens afgelopen is. Ja, daar heeft hij wel mee geworsteld. Iedereen, mijn broer en ik ook.”
Frank maakte in 2007 een film over haar vader, toen die op sterven lag. De opnames leidden tot ruzie in de familie. Een personage eruit snijden, zoals een deel van de familie voorstelde, zag ze niet zitten. „Ik wist dat het een integere film was, die uiteindelijk vooral gaat over mijn vader en over mij. ”
Haar meest recente documentaire is Slagershart, over een slagerszoon. Frank: „Die jongen wordt door de kinderen in zijn klas uitgescholden voor dierenmoordenaar, terwijl ze wel met z’n allen op zaterdag in die slagerij hun inkopen doen. Die hypocrisie irriteert mij zo. Niet alleen stadskinderen, maar ook de kinderen in z’n dorp weten niet waar hun vlees vandaan komt. En dat daar een beest voor dood moet.”
„In het museum komen we weleens in de verleiding om op te eten wat we binnenkrijgen”, zegt Moeliker. „Het is vaak gewoon kersvers. Net doodgevlogen tegen een raam, of onder een auto gekomen. Vaak wordt het dezelfde dag nog geprepareerd, dan liggen de boutjes gewoon op de snijtafel.”
Frank: „En waarom doen jullie het dan niet?”
Moeliker: „Museale ethiek. Maar we hebben wel eens van een zwanenjager twintig dode knobbelzwanen gekregen, die landbouwschade veroorzaakten. Enorme dieren. Daar hebben we de borstspieren keurig netjes van klaargemaakt. Dat was heel lekker.”
Frank: „Wat leuk!”
Moeliker: „We zijn natuurlijk helemaal niet gewend wilde dieren te vangen en te doden. Afgelopen winter had een zwerver in het Haagse bos een reiger geroosterd. De politie was op zijn vuurtje afgekomen, en toen vonden ze de pootjes nog in het vuur. Nou, het is een beschermde vogel. Die mag je niet eens aanraken, laat staan opeten. Ze waren met honderden doodgegaan doordat alle sloten waren bevroren en ze geen vis konden vangen. Toch mocht het niet.”
Frank: „Ik trek dat zó slecht. Die man ruimt eigenlijk gewoon op.”
Moeliker: „Die pootjes hebben we nu in het museum. Die vertellen iets over de spagaat waar je in zit als mens. Je hebt honger, hier is een reiger, daar is de wet. Hoe ga je daarmee om?”
Roze koffertje
Moeliker stelt voor het dessert buiten op te eten. Halverwege een tirade over katten, de grootste killers van de stad, steekt hij midden in een zin zijn vinger in de lucht.
„Here we go.”
Tío, tío, tío, tío, tix.
Frank: „Nachtegaal?”
Moeliker: „Jahaa! Especially for you.”
Frank: „Wat een geluk!”
Dzorre, dzorre, hi.
Frank: „Wat een avontuurlijk lied.”
Moeliker: „Ja heel gevarieerd, er zit van alles in. Dit is wel uitzonderlijk, zo in de midzomer.”
Frank: „Kers op de taart.”
De enige biotoop van de schaamluis wordt geschoren en gewaxt
Kees Moeliker
„Ik ken iemand die katten wurgt”, zegt Moeliker als de nachtegaal zwijgt. „Tinkebell, die had een kat die ziek, zwak en misselijk was, die heeft ze gewurgd en er een tasje van gemaakt.”
Frank: „O, ik dacht dat ze die een spuitje had gegeven. Wurgen lijkt me heel onprettig.”
Moeliker: „Ja, ze stelde natuurlijk een daad, om de tweeslachtige houding van mensen ten opzichte van dieren aan de kaak te stellen.”
Frank: „Zit die tas ook in de collectie?”
Moeliker: „Nee, dat is een kunstwerk, dat is voor een behoorlijk bedrag verkocht. Maar het skelet van die kat hebben we wel.”
Frank: „Echt? Kan je dan ook zien dat ze dat nekje heeft gebroken?”
Moeliker: „Nee, het is een mooi ensemble, zoals dat heet. In een roze koffertje, met de grond en het doek erbij waarin ze hem begraven had. Best een mooi skeletje.”
„De hoeveelheid shit die zij over zich heen heeft gekregen …”, verzucht Moeliker.
Frank: „Op Vleesverlangen heb ik een paar van dat soort reacties gekregen. Die hele linkse rakkers zijn enge types. Maar ik vond het meevallen. Ik kreeg geen doodsbedreigingen. Wel: wie denk je dat je bent, dat je beter bent dan een dier. Of: waarom denk je dat jij een dier mag doodmaken? Daar ga ik niet op in.”
Tegelijk krijgt ze berichten van kijkers die hun gedrag hebben aangepast. „Hartverwarmend. Dan denk ik: wat goed. Het heeft op jou meer effect gehad dan op mij.”
De volgende ochtend moet Frank het ontbijt al gauw verlaten voor een opname in Artis. Moeliker weidt uit over duiven. Het viel ons op, zeggen we, dat hij in het gesprek met Frank moeilijke onderwerpen steeds pareerde met een geinige anekdote. „O ja, doe ik dat? Tja. Ik vind mijzelf en mijn gevoelens niet zo interessant. Ik kijk liever omhoog dan diep in mezelf.”
Die middag stuurt hij nog een mail: „Die twee sprinkhanen zijn van de soort krasser (Chorthippus parallelus); het zijn nimfen, onvolwassen exemplaren. Ik heb ze vrijgelaten, in het stadsnatuurreservaatje achter het Natuurhistorisch Museum. Ze waren nog best wel kwiek.”