Foto Hollandse Hoogte/Maartje Geels

Interview

Schrijver Mohammed Benzakour: ´Ik ben een eenling. Niet getrouwd, geen normale baan’

Lunchinterview Mohammed Benzakour (46) trok op een ezel door het Marokkaanse Rifgebied om de taal van zijn ouders te ‘redden’. De schrijver verzamelde honderden spreekwoorden uit het Berbers. „Dit is mijn levenswerk.”

Mohammed Benzakour (46), schrijver en publicist, geeft me een lolly. Die koopt hij altijd bij een imker in de buurt van Zwijndrecht, waar hij sinds z’n derde woont. Het is geen honinglolly, zegt hij erbij. Is-ie soms van honingraat? „Ik hoor het wel als je erachter bent.” Het tweede geschenk zit in een plastic zakje. Is het zand? Meel? Nee, het is zembou, een mengsel van geroosterde gerst. Hij haalt het graan twee dorpen voorbij Ouled Ali, zijn geboortedorp in Marokko, bij een meneer die zelf maalt. „Meng het met wat warm water, beetje zout, drupje olijfolie.” Dan krijg je een deegballetje dat best smaakt. „Armeluiskost,” zegt hij. „Op grote feesten eten de gasten gebak en gegrild vlees. Na afloop is alleen nog zembou over.”

We zitten op een terras aan de oever van de Oude Maas, met zicht op Dordrecht aan de overkant. Hij is, met zijn zwarte shirt met broderie, zwarte haar en ogen, een eenling temidden van Hollands welvaren. Als hij me de cadeaus heeft overhandigd, zegt hij iets dat er, fonetisch, zo uitziet: ‘Etteqiem am zembou n râied.’ Het is een Berbers gezegde dat betekent: ‘Ze blijft over als de zembou op het feest’. Je zegt het over een vrouw die niet aan de man komt. „Omdat ze te kieskeurig, te oud of te lelijk is.” Oké, nou, bedankt, zeg ik.

Benzakour verzamelde honderden gezegdes en spreekwoorden uit het Berbers, of beter gezegd uit het Tarifit, een van de drie grotere dialecten die gesproken worden in het Marokkaanse Rifgebied. Hij bundelde die tot mini-encyclopedie Tien op een ezel. Naast de Berberse uitdrukkingen staat de Nederlandse vertaling, een enkele keer een equivalent. Waar een Berber zegt ‘Toen ze een scheet liet, sloot ze haar benen’, zegt de Nederlander ‘Als het kalf verdronken is, dempt men de put’. Alle uitdrukkingen zijn ook ingesproken, niet door Benzakour maar door een native speaker, en zijn te beluisteren op de website van uitgeverij Ambo|Anthos, waar het boek vorige maand verscheen. „Berbers is mijn moedertaal, maar ik denk en droom in het Nederlands. Mijn uitspraak is imperfect, elke Berber hoort dat.”

Herseninfarct

Berbers is geen geschreven taal, maar wordt van ouder op kind overgedragen. Ooit was er een alfabet, maar dat is met de komst van de Arabieren in noordelijk Afrika in onbruik geraakt. Benzakours ouders worden oud, hoe oud precies, dat weet hij niet, want ook geboortedata zijn nooit opgeschreven. „Mijn vader zal 86 zijn, mijn moeder eind 70.” Ze maken zich op om terug te gaan naar hun geboortegrond, zoals de meeste eerstegeneratie-Marokkanen. „De uitvaartpolis voorziet in een vliegreis naar huis.” Mét hen, realiseerde hij zich, verdwijnt ook de kennis van hun taal. „Mijn moeder kreeg een herseninfarct, in 2010. Zij was de encyclopedie van de familie. Zij wist alles. Wie er op welk feest was, wat er werd gegeten, wie toen met wie ruzie kreeg en waarover. Zij kende de spreuken en sprookjes, de liedjes en verhalen. Dat alles is achter slot en grendel geraakt toen zij haar spraak verloor.” Treurig en triest, zegt hij, en voor hem extra reden om te redden wat er nog te redden viel, in elk geval taalkundig.

Lees ook: de brief die Mohammed Benzakour zijn moeder schreef over wat hij van haar leerde

Op een ezeltje is hij de dorpen rond Ouled Ali langs gegaan. Bandrecorder en opschrijfboekje mee. Aan elke passant vroeg hij of ze nog een awar aqdim kenden, een oud spreekwoord. Zijn zoektocht duurde zeven jaar, en was een marteling én een genot. „Het rifgebied is een verlaten stukje aarde, omringd door twee oceanen. Rauw, woest, droog, vol distels en stenen. Mooi van lelijkheid.” Onderweg is hij gevallen, verdwaald en overvallen. Er waren woordenwisselingen en vechtpartijen. „Dit was het moeilijkste boek dat ik ooit maakte”, zegt hij, én het meest fysieke. „Ik had een kont als een plank van die ezel, schrammen, bulten en gekneusde tenen.” Tegelijkertijd was het ook een bevrijding van het „verweekte, intellectuele schrijversbestaan” dat hij in Nederland leidt.

Ik had een kont als een houten plank van die ezel

„Dit is geen boek, maar een levenswerk.” Het is een „ode aan zijn ouders” en een poging hun verleden te ontsluieren. Zijn vader verliet Marokko in 1975 om als gastarbeider in Nederland te werken. Zijn vrouw en drie zoons kwamen hem achterna gereisd. Mohammed Benzakour was 3, zijn broers 12 en 15 jaar ouder. Zijn zus, van 19 jaar ouder, was al getrouwd en bleef in Marokko. Voor en na hem zaten nog twee zusjes, beiden zijn als kind gestorven. „Ik moet een jaar of zes zijn geweest toen Anisa overleed. Het is een flard in mijn geheugen. We waren op vakantie in Marokko. Daar werd ze ziek. Het boze oog, volgens mijn moeder. Ze moet heel mooi geweest zijn, vandaar. Vollemaansgezichtje, blonde haartjes, een engeltje. Ik herinner me ons huis vol huilende vrouwen, en dat ik niet snapte waarom dat was.” Daarna werd er nog een zusje geboren, 7 jaar jonger dan hij. Ze woonden in een flatje in de Sterrenbuurt in Zwijndrecht. Later verhuisden ze in dezelfde buurt naar een rijtjeshuis. „In de voortuin plantte mijn vader wilde munt en wolmunt. In de achtertuin tomaten en koriander.”

Warme wc-bril

Avonden heeft hij bij zijn ouders gezeten in het aangepaste appartementje waar ze nu wonen. Zijn moeder zwijgend maar zichtbaar gelukkig in haar rolstoel. „Ons gespreksonderwerp was duidelijk, heel veilig, er was weinig voor nodig om de herinneringen te laten stromen.” Het was zijn wens, zegt hij, om closer met hen te worden. Niet dat hij van hen was vervreemd, dat niet. „Maar ik ben een eenling. In het gezin… Niet getrouwd… geen normale baan.” Met zijn moeder heeft hij altijd een sterke emotionele band gehad. Hij vertelt hoe fijn hij het als jongetje vond om ná haar naar de wc te gaan. „De wc-bril warm als een straalkacheltje.” Maar een geestelijke band met haar had hij nooit. „Ze heeft nooit geweten wat ik doe of ben. Ze was trots als ze me op televisie zag, ook al verstond ze geen woord van wat ik zei.” Zijn boeken las ze niet, ze is analfabeet. Zijn vader ook trouwens. „Op het omslag van mijn vorige boek De koning komt staat een ezel, op dit nieuwe boek ook. Hij zegt: van alle dieren uit Marokko, kies je wéér die ezel. Waarom niet de Atlas-leeuw, de jakhals, een Riffijnse hond desnoods?”

Benzakour gebruikt mes noch vork, hij breekt met zijn rechterhand zijn sandwich in stukjes en brengt die naar z’n mond. Belangstellend buigt hij zich over de mootjes vis op mijn bord. Tonijn. Hij plukt een stukje van de vork die ik hem voorhoud. Proeft. Blauwvin, gokt hij. „Als ik die ooit nog eens vang…” Hij is, naast imker, ook visser. Uit de Oude Maas haalt hij snoekbaars („delicate vis”), snoek („smerig”) en baars („te eten”). Voorntjes legt hij op de grill alsof het Mediterrane sardientjes zijn, en dan vindt hij ze ineens best lekker. „Honger maakt rauwe bonen zoet.” Ja, knikt hij, sinds zijn boek grossiert hij ook in Nederlandse spreekwoorden.

Huwelijk als gruwel

Hij gebruikt er nog een: ‘van de nood een deugd maken’. En dan heeft hij het, weer, over zijn moeder. Sinds ze door het infarct „reddeloos en redeloos” is geworden, heeft hij ook een fysieke band met haar. „Ik plaag haar, trek aan haar neus, knip haar nagels, kam haar haren, maak haar oortjes schoon, smeer haar wangetjes in met Nivea-crème.” En dat is nieuw voor hem? „Ja. Elkaar aanraken, dat deden we nooit.” En zijn vader? „Met hem is die afstand er nog steeds.” Hij pakt zijn telefoon, zoekt foto’s van zijn moeder en laat die zien. Een stralend gezicht onder een grijze hoofddoek. „Blijkbaar hoef je elkaar niet te begrijpen om van elkaar te houden.” Maar, zegt hij, dat vereist wel geestelijke stabiliteit. Van hem. „Liefde en affectie is bij ons omgeven met schaamte en taboe.” Flirten, latten, verkering of samenwonen, niks mag en alles is door god verboden. „Dat maakt mensen verknipt.” Hem ook? „Ik heb een krampachtige relatie met liefde.” Hij heeft liefdes gehad. „Maar ik houd de boot af.” Het huwelijk is hem, als samenlevingsvorm, een gruwel. En voor een man die overschiet aan het eind van het feest, daarvoor bestaat dan weer geen spreekwoord.

De lolly at ik pas na afloop van de lunch. Bitterzoet van smaak. Hij bleek gemaakt van propolis, een lijmachtige substantie die honingbijen van knoppen en hars maken om hun nest te versterken. Voor de mens zou propolis een natuurlijk antibioticum zijn. En de tonijn was, bleek bij navraag bij het restaurant, geen blauwvin (want bedreigde diersoort) maar albacore.