Het is zaterdagavond 28 november 1992, tijd voor De Schreeuw van de Leeuw, het immens populaire amusementsprogramma van de VARA. In de studio staat een leeg ziekenhuisbed. Paul de Leeuw kondigt zijn hoofdgast aan met een filmpje ‘hoe hij er eerst uitzag’. We zien fragmenten van wat we nu een mooiboy noemen, een knappe jongen die levendig danst en zingt.
Dan komt hij de studio in, in een rolstoel. Een ingevallen gezicht, fragiel lichaam, de dreiging van een naderende dood. Even later zal hij liggend op een bank onder een dekentje het nummer ‘Mr. Blue’ zingen. De Leeuw begeleidt hem bij het refrein: ‘When you’re lonely, I’ll be lonely too.’ Het is televisiegeschiedenis in wording: met René Klijn bij Paul de Leeuw krijgen hiv en aids in Nederland een aangrijpend maar angstaanjagend gezicht.
In ruim 25 jaar tijd is dat beeld vrijwel ieder jaar bestendigd, steeds weer een laagje vernis eroverheen. René Klijn is de aidsklassieker, de Rembrandt. Zelfs mensen die in 1992 nog niet geboren waren, kennen hem. Er is geen ander beeld voor in de plaats gekomen, terwijl hiv en aids wél zijn veranderd.
Aids, het stadium waarin hiv de afweer ernstig heeft aangetast, komt in Nederland nauwelijks meer voor. Met hiv kun je inmiddels gezond oud worden. In de strijd tegen verspreiding zijn er grote doorbraken geweest zoals PrEP (een middel dat preventief geslikt kan worden om overdracht van hiv te voorkomen) en n=n (niet-meetbaar=niet overdraagbaar, wat betekent dat een persoon met hiv die de juiste medicatie slikt en bij wie het virus langer dan zes maanden niet meetbaar aanwezig is, het virus niet kan overdragen).
Deze ontwikkelingen hebben niet het stigma van hiv en aids weten te halen. Dat stigma ligt in het taalgebruik. Hoewel aids dus geen virus is maar een gevolg van hiv, duikt de term nog regelmatig op. Krantendatabase LexisNexis telt voor het afgelopen jaar 42 hits op ‘aidsvirus’. Het gaat in de media ook over aidsdoden en -slachtoffers, wat feitelijk onjuiste aanduidingen zijn. Je sterft immers niet aan aids, maar aan de gevolgen ervan. Hiv wordt nog vaak met hoofdletters gespeld, want alarmerend. En hoewel minder dan één op de tien mensen met hiv zijn gezondheid een onvoldoende geeft, wordt er steevast gesproken van hiv-patiënten – dat de autocorrect van Word tijdens het typen overigens wil veranderen in aidspatiënten.
Buitenstaanders lijken niet geïnteresseerd in hoe het is om te leven met hiv, maar willen alles weten over het moment van overdracht. Seksueel gemarginaliseerde personen mag je blijkbaar alles vragen. Achterliggende gedachte is vaak dat de persoon met hiv het had moeten voorkomen. Mensen worden zo schuldig bevonden aan hun ‘besmetting’, een term die de bijsmaak heeft van vies zijn.
Van 23 tot en met 27 juli vindt in Amsterdam de internationale AIDS 2018-conferentie plaats. Dat betekent ongetwijfeld dat er veel geschreven gaat worden over hiv en aids. Zulke verslaggeving bevat dankzij achteloos taalgebruik te vaak een moreel oordeel. Journalisten doen er goed aan om hun doelstelling te bevragen: moeten mensen medelijden krijgen? Is het de bedoeling dat ze anderen afkeuren? Is de intentie bang maken? Of – en dat is uiteraard het wenselijke scenario – moeten lezers en kijkers correct geïnformeerd worden?
Het is niet alleen voor mensen met hiv belangrijk dat we erover praten als een ‘normale’ chronische ziekte. De aidsconferentie heeft dit jaar als thema ‘Breaking Barriers, Building Bridges’. Niet-testen is zo’n barrière. Het stigma moet van hiv af omdat het mensen weerhoudt om hun status te kennen. ‘Wil ik René Klijn zijn?’ Als we echt samen naar nul infecties willen, werken we ons taalgebruik bij om zo de denkbeelden over hiv aan te laten sluiten bij de huidige realiteit van hiv.