Het eerste wat me verraste bij het lezen van Kapitein Michalis (1953) was dat de schrijver ervan, de intellectueel Nikos Kazantzakis, de cultuur van opgeblazen mannelijkheid die aan het eind van de negentiende eeuw op Kreta heerste, in alle ernst weergeeft. Wanneer er van ironie sprake is, geldt die over het algemeen de ‘pennenlikkers’, de schoolmeesters en andere halvegaren die wel eens een boek lezen en dus bij definitie geen echte mannen zijn.
In de patriarchale samenleving die Kazantzakis beschrijft heerst een overzichtelijke orde. Wie zijn snor afscheert is geen man. Wie zijn geweer en dolk niet tegen de Turkse bezetter opneemt, maar de politieke weg naar bevrijding zoekt, is geen man. Wie huilt, is geen man. Moord wordt gewroken met moord, maar valt in bepaalde gevallen door de vingers te zien, als het tenminste om een eerlijke moord met de dolk gaat, en niet met gif, ‘op de vrouwenmanier’. Op Kreta zijn de mannen hengsten en de vrouwen merries, en als de laatsten soms steigeren, is het toch hun diepste wens getemd te worden.
Tussen alle stoere binken vormt Kapitein Michalis (geen zeeman maar een veteraan in de Kretenzische vrijheidsstrijd) wel het toppunt van viriliteit. Een reusachtige kerel, een krachtpatser, nors en zwijgzaam – vriend en vijand zijn bang voor hem. Het lijkt erop dat Kazantzakis niet goed heeft kunnen besluiten of hij een krijger van mythische proporties of een realistisch romanpersonage van hem zou maken. Enerzijds is hij meer dan levensgroot, een soort Herakles of Achilles, anderzijds heeft Kazantzakis hem dwangmatige trekken meegegeven, en daardoor een diepere laag in zijn karakter gesuggereerd. ‘Volgens mij heeft [hij] een demon in z’n hart, en die demon is niet Kreta’, zegt een personage over de titelheld.
Kleurrijke levens
Er zijn overigens lange passages waarin Kapitein Michalis helemaal niet voorkomt en de alwetende verteller de bijzonder kleurrijke levens van een groot aantal andere inwoners van Grote Vesting (het huidige Herakleion) beschrijft. Al die levens worden gedomineerd door het Grieks-orthodoxe geloof en de strijd tegen de Turkse bezetting, twee zaken die elk jaar tegen Pasen samenvallen in het lijdensverhaal: dan is het voor de Kretenzers alsof Kreta weer gekruisigd wordt.
De Turkse overheersers laten de Kretenzers relatief veel vrijheid, en de welvarenden onder hen vragen zich ook wel af waarom ze zich niet gewoon bij de situatie zouden neerleggen, maar aangezien geen enkel volk ooit kan vergeten dat het onvrij is, doet van tijd tot tijd een incident de opstand weer oplaaien, die vervolgens door uit Turkije aangevoerde versterkingen wordt neergeslagen.
Deze cyclus van opstand en repressie is een uitgelezen onderwerp, niet alleen voor de op Kreta geboren romancier Kazantzakis (1882-1957), maar ook voor de filosoof Kazantzakis, die de werkelijkheid als een proces zonder eindpunt opvat, als een eeuwige strijd zelfs, die je onbevreesd moet aangaan, zonder je af te vragen of een overwinning wel mogelijk is.
Geraffineerde vertelkunst
Wat me ook verraste was dat ik ondanks mijn aanvankelijke tegenzin om me onder te dompelen in die archaïsche cultuur van zwaar besnorde mannen en dienstbare vrouwen die door Kazantzakis wordt opgeroepen, geleidelijk toch onder de indruk kwam van de mores van ‘echte kerels’. Dat moet simpelweg komen door de geraffineerde vertelkunst van Kazantzakis en vooral door zijn zintuiglijke stijl die ingenieus is zonder ooit gekunsteld te klinken. Dit schrijft hij bijvoorbeeld over het ware geheim van manhaftigheid: ‘Een paardenvlieg die een besluit neemt kan een besluiteloze os nog op de grond werken.’
Mijn favoriete fragment is dat waarin Kapitein Michalis bij het lijk van zijn vermoorde broer staat, uiteraard met droge ogen. Juist door de verbeten emoties van de held is dit een hartverscheurende scène, die besloten wordt met deze belofte aan de overledene: ‘[...] ik weet zelf wel wat m’n plicht is, maak je geen zorgen.’ Dan weet je ook dat er bloed gaat vloeien.
In Leven en wandel van Zorbás de Griek, Kazantzakis’ beroemdste roman, worden de thema’s mannelijkheid en ratio versus gevoel dieper, subtieler en met meer humor uitgewerkt. In feite is Kapitein Michalis de duistere tegenhanger van Zorbás. In de freudiaanse terminologie kun je zeggen dat de rokkenjagende Zorbás de levensdriften vertegenwoordigt en de grimmige, zijn erotische impulsen onderdrukkende Kapitein Michalis de doodsdrift.
Anders dan Zorbás de Griek biedt dit boek geen hoopvolle synthese tussen de wereld van de geest en die van de daad. Wanneer de neef van Kapitein Michalis, die in West-Europa gestudeerd heeft en dermate progressief is dat hij het waagt met een Joodse echtgenote naar zijn geboortestreek te komen, zich aan het slot van de roman aan de zijde van zijn beruchte oom doodvecht tegen de Turken, zou je dat kunnen lezen als een regressie van de intellectueel naar het stadium van de krijger. (Misschien zelfs als een capitulatie van de Verlichting voor het vrijheidsideaal van de Romantiek.) Voor de demonische Kapitein Michalis en degenen die zich door hem laten inspireren is er alleen bevrijding in de dood.