„Mensen, wat heb ik daar kou geleden. Dat paste bij het harde regime”

Tiny van Holstein-Fiolet (1932) zat opgesloten bij de zusters in Velp van 1950 tot 1953.

Foto Merlijn Doomernik

„Ik kan het woord ‘moeder’ nauwelijks uitspreken. Ik noem haar altijd ‘oliebol’. De deur van het kindertehuis Groenestein in Den Haag ging open en ze duwde ons zo naar binnen.” ‘Mijn trieste dagboek’ heeft Tiny van Holstein-Fiolet (86) uit Den Haag boven haar twintig velletjes kinderellende geschreven.

„Toen ik uit het laatste gesticht kwam, ben ik gelijk begonnen met schrijven. Elke dag schreef ik, bang als ik was dat ik het zou vergeten.” Haar jeugd was al beroerd vóórdat Tiny met haar drie zussen en twee broers Groenestein in werd geduwd. De oliebol had losse handjes. Moederliefde was er niet. „Ze wilde van ons af. Het mens had andere bezigheden.”

Na Groenestein („een strafkamp”) en weer enkele jaren thuis, werd Tiny in 1950 afgeleverd bij Huize Larenstein in Velp, een gesticht van de Zusters van de Goede Herder. „Ik was achttien jaar, kreeg grijze sokken en een zwarte jurk. Daar zat ik dan, afgesloten van de buitenwereld. Het was vreselijk. Je zag geen andere mensen. Alleen meisjes en die nonnen.”

Drie jaar lang zou het leven voor Tiny bestaan uit gedwongen arbeid. ‘s Morgens om zes uur op, kerk, eten en dan altijd hetzelfde eentonige werk. „Ik heb daar naaiwerk moeten doen en ontelbare keren de gangen moeten schrobben.” Op naaigebied werd productie gemaakt. Soms stond Tiny ook in de keuken.

Als ze aan Larenstein denkt, krijgt ze rillingen. De winters waren koud en het gesticht had geen centrale verwarming. Winterjassen hadden de meiden niet. „Mensen, wat heb ik daar kou geleden. Dat paste bij het harde regime. Het was een kastijding.”

Toen ze eenentwintig werd, moest Tiny bij moeder-overste komen. Die vertelde dat ze drie weken later zou vertrekken. „’s Morgens zette ze mij buiten de poort. Ik moest naar het station lopen. Ik durfde niet eens over te steken want ik had drie jaar lang geen auto, trein of fiets gezien. Alles kwam op mij af.”

Ze trof een goede man met wie ze vijf kinderen kreeg. „Ik koester de relatie met mijn kinderen.” Wat was, terugkijkend, erger, Groenestein of Larenstein? In Groenestein kreeg ze meer slaag, zegt ze, maar in Larenstein dacht ze dat ze dat haar einde nabij was. „Het was alsof je er nooit meer uit zou komen.”