De leugen van Marcel Duchamp

Barones Elsa Een eeuw lang is gedacht dat Richard Mutt, de naam op het beroemde urinoir, een pseudoniem was van Marcel Duchamp. Aan die lezing wordt nu door diverse wetenschappers getwijfeld. De ware maker, zeggen zij, is barones Elsa von Freytag-Loringhoven.

Een door Duchamp geauthoriseerde replica van Fountain
Een door Duchamp geauthoriseerde replica van Fountain Foto Tate Modern

Het is een van de invloedrijkste kunstwerken uit de twintigste eeuw, een beeld dat zich qua bekendheid kan meten met Picasso’s Guernica of Warhols Brillo-dozen. Fountain, het beroemde urinoir uit 1917 van de Franse kunstenaar Marcel Duchamp, wordt gezien als het beginpunt van de conceptuele kunst, en Duchamp als de oervader van de moderne kunst. Hij was het die in 1913 de eerste readymade maakte door een fietswiel op een kruk te monteren. Tenminste, zo staat het al decennialang in de kunstgeschiedenisboeken en op Wikipediapagina’s.

Wereldwijd krijgen kunststudenten tot op de dag van vandaag te horen dat de signatuur die op de pispot staat, R. Mutt, een pseudoniem is van Marcel Duchamp. Maar diverse vooraanstaande wetenschappers twijfelen aan die lezing – en dat al 35 jaar lang. De afgelopen decennia stapelde het bewijs tegen Duchamp zich op. Niet hij, maar de Duitse Dada-dichteres Elsa von Freytag-Loringhoven zou de ware schepper zijn van Fountain. Duchamp eigende zich haar werk toe nadat ze in 1927 was overleden.

De gevestigde kunstwereld – musea, universiteiten, veilinghuizen – weigert tot op heden om Duchamps leugen recht te zetten. Musea als het Centre Pompidou in Parijs, de Tate Modern in Londen en het San Francisco MoMA, die allemaal een replica van het urinoir in hun collectie hebben, vermelden nog altijd de naam van Marcel Duchamp (1887-1968) op het bijbehorende naambordje. Het MoMA in New York, dat in 2014 een herziene editie uitgaf van de Duchamp-biografie van Calvin Tomkins uit 1996, blijft de nieuwe inzichten hardnekkig negeren.

De Nederlandse journalist en auteur Theo Paijmans wil nu een hernieuwde poging doen om de leugen van Duchamp aan het licht te brengen. In het kunstmagazine See All This publiceert hij vrijdag zijn artikel ‘Het urinoir is niet van Duchamp’, waarin hij oproept de kunstgeschiedenis te herschrijven. In het artikel komen vier prominente kunstkenners aan het woord die allen al jaren tevergeefs vechten voor rehabilitatie van het werk van Elsa von Freytag-Loringhoven: Irene Gammel, professor aan de Universiteit van Toronto, kunsthistoricus Glyn Thompson, kunstcriticus Julian Spalding en cultuurhistoricus John Higgs.

Paijmans is al jaren geïnteresseerd in het werk van Elsa von Freytag-Loringhoven en wist ook wel dat zij al eerder in verband was gebracht met het urinoir. Nu, voor het themanummer van See All This over ‘99 geniale vrouwen in de kunst’, besloot hij zich eens goed in haar te verdiepen. „Toen ik alle bewijzen op een rijtje zette, wist ik het zeker: Elsa heeft Fountain gemaakt.” Hij hoopt op een sneeuwbaleffect, zegt Paijmans. „Dankzij de #MeToo-beweging is de tijd rijp voor verandering. Er is nu momentum om het werk van vrouwen opnieuw onder de aandacht te brengen.”

Professioneel schaker

Terug naar New York, 1917. Duchamp woont sinds twee jaar in Amerika en houdt zich in New York op in een bonte kring van avant-gardekunstenaars en dadaïsten. Zelf heeft hij naam gemaakt met kubistische schilderijen, zoals Nude Descending a Staircase, No.2, dat een schandaal veroorzaakte op de Armory Show in 1913. Maar in 1917 houdt Duchamp zich nauwelijks nog bezig met het maken van kunst. Hij is gestopt met schilderen en probeert zich als professioneel schaker te profileren. Ook is hij in 1916 medeoprichter van de Society of Independent Artists, waar hij bestuurslid wordt. Daar wordt van 10 april tot 6 mei 1917 de eerste tentoonstelling van ‘onafhankelijke kunstenaars’ gehouden, met tweeduizend alfabetisch gerangschikte kunstwerken. En daar duikt die week de mysterieuze pispot op.

Het originele urinoir, gefotografeerd in 1917 in de galerie van Alfred Stieglitz

Foto Wikipedia

Het urinoir leidt tot tweespalt in het bestuur van de Independents. Het werk wordt geweigerd en opgeborgen achter een gordijntje. Daarop treedt Duchamp verontwaardigd af en neemt de pisbak mee. Alfred Stieglitz maakt er nog een paar foto’s van, in zijn galerie 291. Het zijn de enige foto’s van het origineel. Daarna raakt het urinoir spoorloos.

Die foto’s van Stieglitz bieden een aantal aanknopingspunten. Zo is het label te zien, waarop de indiener de naam Richard Mutt heeft geschreven, overigens in een ander handschrift dan de signatuur op de pot zelf – en geen van beide lijken op het handschrift van Duchamp. Ook het adres is te lezen: het verwijst naar het tijdelijke onderkomen van Louise Norton, een kunstenaar die bevriend is met Duchamp, in Philadelphia. Het lijkt onlogisch dat Duchamp het werk onder een valse naam vanuit Philadelphia heeft opgestuurd, terwijl hij in New York woont.

Zelf geeft Duchamp diezelfde week al ruiterlijk toe dat niet hij, maar een van zijn vrouwelijke kennissen het urinoir heeft ingezonden. In een brief aan zijn zus schrijft hij op 11 april 1917, slechts twee dagen nadat Fountain geweigerd is: „Een van mijn vriendinnen heeft onder een mannelijk pseudoniem, Richard Mutt, een porseleinen urinoir als sculptuur ingezonden.” En, zo schrijft hij ook: „Het was totaal niet onzedelijk, er was geen enkele reden om het te weigeren.” Vandaar, zegt Duchamp, dat hij is opgestapt uit het bestuur.

Brief van Marcel Duchamp aan zijn zus Suzanne, 11 april 1917

Foto Archives of American Art, Smithsonian Institution

Alleen: die brief duikt pas op in 1982, als hij als onderdeel van een nalatenschap wordt geschonken aan het Smithsonian Institute in Washington. In 1983 worden er voor het eerst delen uit gepubliceerd in The Archives of American Art Journal. Maar dan is het leed al geschied: Duchamp is uitgegroeid tot een van de grote namen in de westerse kunst. „Hij is too big to fail”, zegt Paijmans. „De biografen van Duchamp zeggen over deze bekentenis dat het vast een leugentje is. Zo wordt de constructie dat Duchamp de schepper is van Fountain overeind gehouden.”

Tot 1935 brengt niemand Duchamp in verband met het urinoir, ook Duchamp zelf claimt het werk niet. Pas achttien jaar na de verschijning van Fountain wijst schrijver André Bréton Duchamp aan als maker, in een artikel in het surrealistische tijdschrift Minotaure. Duchamp houdt zich opnieuw stil en wil de toeschrijving ontkennen noch bevestigen. Pas in de jaren zestig, als Duchamp een zeventiger is en zijn dood voelt naderen, brengt hij verhalen de wereld in die moeten aantonen dat Fountain zijn idee was. „Hij wilde de geschiedenis ingaan als een van de founding fathers van de moderne kunst, naast Picasso, Matisse, Kandinsky en Mondriaan”, zegt Julian Spalding in See All This. „Hij had niets verbazingwekkend origineels uit die periode om te laten zien, dus claimde hij het urinoir.”

Groothandel in sanitair

Een van de verhalen die Duchamp in 1964 de wereld in helpt, gaat als volgt: hij zou het urinoir gekocht hebben bij J.L. Mott Iron Works, een groothandel in sanitaire voorzieningen op 118 Fifth Avenue in New York, en er zijn handtekening op hebben gezet. ‘Mutt’ zou niet meer zijn dan een verwijzing naar ‘Mott’. Duchamp: „Maar Mott was te duidelijk dus veranderde ik het in Mutt, naar de dagelijkse cartoon ‘Mutt and Jeff’, die in die tijd verscheen en die iedereen kende.”

Het is een verhaal dat dankzij het speurwerk van de Britse kunsthistoricus Glyn Thompson aantoonbaar onjuist is. Hij ontdekte vorig jaar als eerste een vergelijkbaar exemplaar als het verloren gegane urinoir, in een voormalig fabrieksgebouw van de Magic Chef Manufacturing Company in St. Louis. Deze pispot bleek gemaakt door Trenton Potteries Company uit New Jersey. Eerder was al bekend, uit de inventarislijst van J.L. Mott Iron Works, dat dit model potten helemaal niet werd verkocht door Mott. En Thompson deed nog een ontdekking: op het adres dat Duchamp noemde, zat in die tijd helemaal geen winkel, maar alleen een showroom. Duchamp kon het urinoir daar dus niet gekocht hebben.

Die doorbraak, nu een jaar geleden, gaf bij Paijmans de doorslag. „Het is een optelsom van bewijsmateriaal: de brief, de zwakke argumenten van Duchamp, de vondst van een tweede urinoir, het feit dat het origineel was verstuurd vanuit Philadelphia en niet vanuit New York. Als je het als een juridische zaak zou zien, had je die allang gewonnen.”

Armoede

Maar van wie was het urinoir dan wel? Op die vraag kwam al in 2002 een plausibel antwoord, toen Irene Gammel een biografie over ‘Barones Elsa’ publiceerde. In het boek zet Gammel Elsa von Freytag-Loringhoven (1874-1927) neer als een excentrieke Dada-koningin, New Yorks eerste performancekunstenaar en een grote inspirator van Duchamp. Elsa en Duchamp woonden zelfs enige tijd in hetzelfde pand, in het Lincoln Arcade Building op Broadway. Elsa’s koosnaampje voor Duchamp was m’ars – een woordspeling die verwees naar ‘my arse’ en oorlogsgod Mars. Het was Elsa die de pot signeerde, in háár handschrift en met haar woordgrapjes, stelt Gammel. ‘R. Mutt’ kan gelezen worden als het Duitse ‘Urmutter’ of als ‘Armut’ – een verwijzing naar de armoede waarin Elsa zelf leefde als wel de armoedige Amerikaanse cultuur, waartegen ze zich zo vaak verzette. Pikant detail, weet Gammel: Elsa’s favoriete scheldwoord was ‘shitmutt’.

Elsa von Freytag-Loringhoven in 1915

Foto Battman/Corbis/Magma

Feit is ook dat Elsa in het voorjaar van 1917 in Philadelphia verbleef en bevriend was met Louise Norton, de naam die als afzender op het label van Fountain stond. Gammel geeft toe dat haar bewijsmateriaal ‘indirect is’ en durft het urinoir nog niet volledig aan Elsa toe te schrijven. In plaats daarvan zegt ze dat Elsa „betrokken was bij het ontstaan van het werk” en dat Fountain het resultaat was van een samenwerking tussen de twee kunstenaars.

Volgens Paijmans is Gammel zo voorzichtig omdat zij, als hoogleraar literatuurwetenschap, zelf onderdeel is van het establishment. „Er zijn in de academische wereld blijkbaar heilige huisjes die je niet omver mag schoppen.” Glyn Thompson zegt het al even stellig in See All This: „Academici brengen hun carrière in gevaar als ze dit verhaal benadrukken.”

Paijmans: „Wat mij verbijstert in deze zaak, is het gebrek aan discussie. Hoe kan het dat iedereen dit wist en het zo lang verzwegen heeft? Waarom wordt er geen symposium over Elsa’s werk georganiseerd? Het is één grote cover-up.” Paijmans is ervan overtuigd dat de kunstwereld de kwestie wel serieus onderzocht zou hebben als de discussie bijvoorbeeld zou gaan tussen Duchamp en Man Ray, of Duchamp en Bréton. „Maar een onbekende vrouw als Elsa was geen partij. De betrokkenen hebben er ook geen financieel belang bij. Elsa heeft bijna niets nagelaten, er is geen werk dat de kunsthandel nog zou kunnen verkopen.”

Dat de kunstwereld Elsa nog steeds niet erkent als de schepper van Fountain kan ook te maken hebben met de financiële gevolgen. Er zijn miljoenen betaald voor de vele, door Duchamp geautoriseerde kopieën van het urinoir. Volgens de laatste telling bestaan er zeventien replica’s – één daarvan werd in 1999 voor 500.000 dollar aangekocht om de opening van Tate Modern te vieren. Dit verhaal, zegt Spalding, „ondermijnt alles wat de kunstwereld de afgelopen veertig jaar heeft gepromoot en de kunst waarin het heeft geïnvesteerd”.

God

Het is niet voor het eerst in de geschiedenis van de kunst dat werken van vrouwen aan mannen worden toegeschreven. Het overkwam kunstenaressen als Artemisia Gentileschi, Judith Leyster, Sofonisba Anguissola en Angelica Kauffmann. Bij gebrek aan onderzoek naar hun levens werden hun schilderijen gemakshalve aan veel bekendere mannen toebedeeld. Stelselmatig zijn vrouwelijke genieën – kunstenaars, maar ook schrijvers en musici – op deze wijze uit de geschiedenis weggepoetst.

Ook Elsa von Freytag-Loringhoven overkwam het meerdere malen. In haar biografie beschrijft Gammel hoe Elsa al in 1913 bezig was om gevonden objecten tot kunst te verheffen. Zo vond ze op haar trouwdag, op weg naar het stadhuis, op straat een ijzeren ring die ze mee naar huis nam. Voor haar was de ring een vrouwelijk symbool dat voor Venus stond. Ze gaf het ding de titel Enduring Ornament: haar eerste ‘objet trouvé’. Let wel: dat is hetzelfde jaar als waarin Duchamp zijn fietswiel maakte, en een jaar voordat een flessenrek door hem tot readymade werd verheven. Je kunt je dus afvragen wie de ware pionier is van de conceptkunst. Elsa was in ieder geval in dezelfde tijd met dezelfde onderwerpen bezig.

Elsa von Freytag-Loringhoven, God, 1917

Foto Metropolitan Museum

In 1917 maakte de barones van een stuk rioolpijp de sculptuur God, een zwanenhals die heel goed het pendant van Fountain zou kunnen zijn. God, dat zich bevindt in de collectie van het Philadelphia Museum of Art, werd lange tijd toegeschreven aan kunstenaar Morton Schamberg, omdat hij het werk ooit gefotografeerd had in zijn atelier. Intussen heeft het museum in Philadelphia de naambordjes aangepast en wordt Elsa als co-auteur genoemd. Maar, zegt Paijmans, „iedereen die wel eens een foto of schilderij van Schamberg heeft gezien, weet dat zijn werk in de verste verte niet lijkt op God”.

God en Fountain sluiten naadloos op elkaar aan, als de beide helften van een tweeluik. Alleen daarom al is Julian Spalding ervan overtuigd dat Elsa de maker is van Fountain. „Duchamp had niets te maken met de creatie of het inzenden van het urinoir, maar veel later claimde hij het als zijn eigen werk. Hij stal het niet alleen, hij beroofde het ook van zijn betekenis […] Het was het eerste, grote feministische kunstwerk. […] Erger nog, Duchamp begroef de reputatie van een van de echte genieën van de vroege twintigste eeuw, een vrouwelijke kunstenaar bovendien!”

Gaskraan

Elsa sterft in 1927 onder verdachte omstandigheden in Parijs, nadat ze in slaap is gevallen met de gaskraan open. Marcel Duchamp krijgt de vraag om haar nalatenschap te cureren. Je zult het geen wetenschapper hardop durven zeggen – maar áls er al bewijsmateriaal was, of nagelaten sculpturen, dan had Duchamp dus alle kans om die te verdonkeremanen.

Tijdens het schrijven van zijn artikel, zegt Paijmans, had hij steeds het gevoel: ik doe dit voor Elsa. „Zij verdient de credits als oermoeder van de conceptuele kunst. Ik denk echt dat zij een briljante kunstenaar was. Duchamp kocht zijn readymades gewoon in de winkel, maar zij zocht haar objets trouvés in het vuilnis. Haar atelier lag vol met dingen die ze meesleepte van de straat: autobanden en allerhande buizen. Ze zag schoonheid in dingen die anderen weggooiden. Dat was pas waarlijk authentiek. Toch is ze in Duchamps biografieën altijd weggezet als een typetje, een jaloerse vrouw die Duchamp probeerde te verleiden.”

Paijmans is van plan om binnenkort naar Parijs te gaan, waar barones Elsa begraven ligt op Père-Lachaise. „Dan leg ik een nummer van See All This op haar graf. Om te laten zien dat niet iedereen haar vergeten is.”

Het zomernummer van See All This verschijnt op 15 juni. Inl: seeallthis.com