Schrikt de kiezer als een Kamerlid voortijdig stopt?

Tussentijds vertrek Sinds de laatste verkiezingen zijn negen Tweede Kamerleden vertrokken. Een misstap lijkt voor politici eerder dan voorheen reden om op te stappen, en het wethouderschap lonkt.

Leden van de Tweede Kamer nemen afscheid van Linda Voortman (Groen Links), die als wethouder in de gemeente Utrecht aan de slag gaat.
Leden van de Tweede Kamer nemen afscheid van Linda Voortman (Groen Links), die als wethouder in de gemeente Utrecht aan de slag gaat. Foto Bart Maat/ANP

Tweede Kamerleden die tussentijds opstappen omdat ze een andere baan hebben, krijgen altijd een verbaal tikje van Kamervoorzitter Khadija Arib.

Toen Pieter Duisenberg (VVD) afgelopen september, nog geen half jaar na zijn herverkiezing, vertrok naar de universiteitenlobby, zei Arib in haar afscheidswoord dat „je partij en kiezers méér van je hadden verwacht”. Tegen Jeroen Dijsselbloem (PvdA), die het al voor gezien hield voor het nieuwe kabinet op het bordes stond al voor gezien hield, zei ze sarcastisch: „Iedereen maakt z’n eigen afweging.”

Sharon Dijksma (PvdA), die het parlement inruilt voor een wethouderspost in Amsterdam, laat „kiezers een beetje in de steek”. Net als Linda Voortman (GroenLinks). „Ik ben niet gelukkig met Kamerleden die voortijdig de Kamer verlaten”, zei Arib vorige week tegen deze nieuwe wethouder van Utrecht.

Als Liesbeth van Tongeren (GroenLinks) dinsdag afscheid neemt, om wethouder in Den Haag te worden, kan ze vergelijkbaar commentaar van Arib verwachten. De Kamervoorzitter neemt het woord ‘kiezersbedrog’ niet in de mond, maar zo interpreteert ze het wel. Wie voor vier jaar is gekozen tot Kamerlid – ‘het hoogste ambt in de democratie’ genoemd – dient die termijn vol te maken, volgens Arib. Maar die ongeschreven regel wordt in elke periode weer door tientallen parlementariërs gebroken.

Wanneer Kamerleden om persoonlijke redenen weggaan, is Arib milder. Juist privé-omstandigheden zijn sinds de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2017 vaak reden voor vertrek geweest. Nine Kooiman (SP) raakte overwerkt, Elbert Dijkgraaf (SGP) belandde in een huwelijkscrisis en Rik Grashoff (GroenLinks) loog over een affaire met zijn partijvoorzitter. Ook Emile Roemer, die na twaalf jaar in de Kamer plaatsmaakte als fractievoorzitter van de SP, kreeg van Arib alleen waardering bij zijn afscheid.

Geen record

In de vijftien maanden sinds de laatste verkiezingen zijn negen Kamerleden vertrokken, de twaalf die minister of staatssecretaris werden niet meegerekend. Dat is geen record. Na de Fortuynistische aardverschuiving van mei 2002 vertrokken tien Kamerleden nog voor er in januari 2003 alweer nieuwe verkiezingen gehouden moesten worden.

Parlementair historicus Bert van den Braak houdt dergelijke statistieken bij voor het Parlementair Documentatie Centrum van de Universiteit Leiden. Hij ziet geen toename in het aantal tussentijdse vertrekkers, maar de redenen dat mensen gaan veranderen wel. „Elke misstap lijkt aanleiding om op te moeten stappen. Meer dan in het verleden ligt alles wat politici doen onder een vergrootglas.”

Dat geldt voor een affaire als die van Grashoff, maar ook wat betreft integriteitskwesties waardoor vier VVD’ers in de vorige periode weg moesten. Hypotheekfraude (Johan Houwers), met drank op achter het stuur zitten (Matthijs Huizing), gerommel met declaraties (Mark Verheijen) en een niet-geregistreerde nevenfunctie (René Leegte) waren vroeger misschien niet aan het licht gekomen en ook niet per se een reden om te vertrekken.

Het lokaal bestuur heeft altijd Kamerleden weggelokt uit Den Haag. Maar waar zij zich decennia geleden graag tot burgemeester lieten benoemen, worden zij nu vaker wethouder. Die verschuiving is niet zozeer het gevolg van de decentralisatie van overheidstaken, die het wethouderschap zwaarder en aantrekkelijker zouden maken. Belangrijker is dat wethouders vroeger in de gemeenteraad gekozen moesten zijn. Pas sinds de dualisering van 2002 mogen ze van buiten komen.

Een poster van de Tweede Kamerleden, met een kruis door vertrokken politici. Niet alle opgestapte Kamerleden staan op de deze poster afgebeeld. Foto David van Dam

Burgemeester worden is juist lastiger geworden, omdat gemeenteraden daar tegenwoordig over beslissen. Geen Kamerlid wil vergeefs solliciteren, zeker niet met het risico dat dit uitlekt.

Bij GroenLinks, waar met drie vertrekkers al 20 procent van de fractie is vervangen, zijn kandidaat-Kamerleden niet kritisch bevraagd of ze wel voornemens waren hun termijn uit te dienen. „We gingen ervan uit dat mensen die solliciteerden er vier jaar voor zouden gaan”, zegt Eduard van Zuijlen, voorzitter van de selectiecommissie. „Daar vroegen we niet eens meer naar.”

Wat mogelijk meespeelt, aldus Van Zuijlen, is dat „we bij de selectie rekening hebben gehouden met regeringsdeelname”. In de fractie moesten mensen met ervaring zitten die ook zouden kunnen besturen. Nadat GroenLinks tijdens de formatie was afgevallen, gingen potentiële bestuurders verder kijken. Bestuurlijk talent van oppositiepartijen vertrekt relatief vaak uit Den Haag. Waar nu PvdA’ers en GroenLinksers wethouder worden, leverde de CDA-fractie tijdens Rutte II gedeputeerden in verschillende provincies.

Van parlementair historicus Van den Braak mogen partijen „wat minder krampachtig” doen over het feit dat niet elke kandidaat vier jaar Kamerlid blijft. „Ik denk niet dat kiezers ervan schrikken als oud-bewindspersonen als Jeroen Dijsselbloem en Sharon Dijksma niet lang blijven.” Al vindt hij het wel jammer. Met het vertrek van de negen Kamerleden deze periode is tachtig jaar aan gezamenlijke ervaring uit de Kamer vertrokken. Vanwege kortere Kamercarrières en electorale verschuivingen is de gemiddelde ervaring van Kamerleden veel kleiner dan vroeger.

Vast patroon

Tussentijdse vertrekkers gaan volgens een vast patroon. In het eerste jaar houden de ex-bewindslieden en andere oudgedienden het voor gezien. Ook politiek leiders die teleurstellend gepresteerd hebben, stappen vrijwel onmiddellijk op, zoals Jan Peter Balkenende (CDA) in 2010 en Jolande Sap (GroenLinks) in 2012.

Partijleiders die een soepele transitie naar een nieuwe voorman willen, vertrekken juist midden in een Kamerperiode. Arie Slob (ChristenUnie) en Bram van Ojik (GroenLinks) maakten in 2015 zo de weg vrij voor Gert-Jan Segers en Jesse Klaver. Tussendoor vertrekken mensen die niet functioneren in de Kamer en zij die door incidenten gedwongen worden. Als het einde van een Kamerperiode nadert, zoekt iedereen die geen garantie heeft op een hoge plek op de kandidatenlijst alvast een baan.

„Wat dat betreft kunnen Kamerleden het niet goed doen”, zegt Van den Braak. „Als ze voortijdig een nieuwe baan hebben, wordt hun kiezersbedrog verweten. Als ze niet meteen na hun termijn een nieuwe baan hebben, wordt er moeilijk gedaan over hun wachtgeld.”

De discussie over wachtgeld speelde op rond Rik Grashoff. Zou iemand die om een persoonlijke affaire moet vertrekken daar wel aanspraak op mogen maken? Volgens Van den Braak is dit een zinloze discussie, want: „Waar trek je de grens?” Bovendien kan een Kamerlid dat geen wachtgeld krijgt bij gedwongen vertrek, er met zijn of haar zetel vandoor gaan.

Met een kabinet dat rust op een coalitiemeerderheid van één zetel, kan een afsplitsing fataal zijn. Dat is ook te zien in het gedrag van partijen, zegt Van den Braak. „De VVD was in de vorige periode veel strenger voor René Leegte dan nu voor Wybren van Haga”, die als huisbaas verhuurregels overtrad.