De boekhandel in het Stedelijk, eigendom van Walther König Buchhandlung, wordt gedreven door Carol, een vrouw met een bril en donkerblond haar, die rookt zoals ze boeken verkoopt: gepassioneerd en ongeduldig.
Ze komt uit Düsseldorf, woont nu een paar jaar in Amsterdam en lang voor het museum open is, struint ze door de boekhandel. Ze maakt een onderscheid tussen boeken en wat zij noemt ‘spullekes’.
„Wat verkoop je meer?” vraag ik, „boeken of spullekes?”
„Qua omzet, spullekes.”
Ze print uit wat ze dit jaar aan boeken verkocht. Zo zijn er bijvoorbeeld 161 exemplaren van Hannah Arendts On Violence verkocht. „Dat is ook een belangrijk boek”, zegt Carol.
In de achterzak van haar spijkerbroek heeft Carol een ‘swiffer’, een soort stoffer.
Ze vertelt dat een voormalige medewerkster van de boekhandel, Eva, heeft gezegd: „Als je niets te doen hebt in de boekhandel kun je nog altijd swifferen.”
We swifferen erop los, want stof is de vijand.
Achter de kassa staat MJ, een man in een korte broek die kunstgeschiedenis studeerde. MJ is bezig een dinosaurus in elkaar te zetten, want de boekhandel verkoopt ook dinosaurussen die je zelf in elkaar kunt zetten en de klant wil graag zien wat hij koopt.
In het café naast de boekhandel heeft een man van middelbare leeftijd zijn voeten op een tafel gelegd. „Sommige mensen komen naar het museum om te slapen”, zegt Carol. „We hebben elke dag minstens drie slapers.”
’s Middags komt een klas van het Marcanti College langs, kinderen van twaalf jaar oud die allemaal niet in Nederland zijn geboren. Marianne, een vriendin, doet samen met Raafat, een Syrische kunstenaar, een workshop met hen. Het museum bevalt de kinderen uitstekend.
Na sluitingstijd heb ik nog een sessie met medewerkers van het Stedelijk. Nu mijn tijd er bijna op is kunnen medewerkers zich over mij uitspreken.
„Je stukjes schuurden soms”, zegt Margriet, met wie ik dit project ben begonnen. „Soms vonden we je te kort door de bocht of begreep je dingen niet.”
„Waarom hebben jullie nooit iets gezegd?” vraag ik.
„We wilden je niet voor de voeten lopen,” antwoordt Margriet, „voor ons ben je de kunstenaar.”
Contact is toch elkaar beschaafd voor de voeten lopen? De medewerkers van het museum zijn lieve, vriendelijke mensen maar werkelijk contact lijken ze te vrezen als een SOA.
Het museum is best gezond hoor, maar het lijdt wel aan betrekkelijk hevige smetvrees.
(Wordt vervolgd)