Op donderdagochtend om 9 uur vindt er een ‘zeepkistmoment’ plaats in het Stedelijk. De medewerkers komen samen om te horen wat er gebeurt in het museum. Men is hiermee begonnen na de affaire-Ruf. De directeur Jan Willem combineert behendig het tragische, een sterfgeval, met het prozaïsche, een kapotte lift.
Ook vermeldt hij dat er alom lof was voor het jaarverslag en dat het onhandig was dat niet eerder gecommuniceerd was dat de voormalige zakelijk directeur, Karin van Gilst, een vertrekpremie heeft gehad, maar dat het legaal en normaal is dat je vrijwillig vertrekt en toch geld meekrijgt.
Daarna krijg ik het woord. Of ik mijn ervaringen wil delen met de museummedewerkers. Ik zeg dat het museum de smerigheid van de wereld minder moet vrezen. Een beschaafd applaus klinkt. Later komt Jan Willem langs die me op het hart drukt dat ook hij een hekel heeft aan het kerkelijke in het museum.
De rest van de ochtend loop ik samen met Nasam mee met educatie. Natasja, een vrouw met een vestje in groen, grijs en blauw ontfermt zich deze ochtend over groep 8 van een bassischool uit Grootebroek, nabij Enkhuizen, inclusief meester Henk, die een korte, roze broek draagt en die niet zou misstaan als kapitein bij de landmacht. „Je kunt het meteen zien als een school niet uit Amsterdam komt”, fluistert Natasja.
Nasam, die een prachtig beeld heeft gemaakt van een plassende man, vertelt over haar werk. Een bleek jongetje met een bril, Wout, zegt: „Dieren plassen om hun terrein af te bakenen.”
Hij zegt het zacht, moet het herhalen en barst dan in huilen uit. Wout loopt weg, meester Henk blijft verward staan en Natasja gaat achter Wout aan.
Een van de meest emotionele momenten die ik in het museum heb meegemaakt, vooral omdat de omstander een vermoeden krijgt van het lijden van de jonge Wout.
Ik wil Wout aanspreken, maar de les gaat verder.
„Mondriaan wilde heel graag rust uitdrukken”, zegt Natasja.
(Wordt vervolgd)