Een dwars doorgesneden huis vult de volle breedte én hoogte van het toneel van De Nationale Opera & Ballet. Links en rechts baden zeemeerminnen topless in schemerlicht, onderin bevindt zich een kelder, waar de sinistere kapitein Dapertutto zijn plannetjes smeedt. Middenin: een modern, licht appartement met bed, piano en schilderijen, waar in deze nieuwe productie van Offenbachs Les Contes d’ Hoffmann titelheld Hoffmann straks zijn grootste liefdes zal herbeleven.
„Ik wilde dit enorme podium optimaal benutten”, wijst de Duitse regisseur Tobias Kratzer. „En zo’n poppenhuis leek me ook een ideale vorm voor deze travestie-opera, die in feite een lapjesdeken is van drie kleine operaatjes die worden samengebonden door één rode draad. Alleen hebben we de vorm omgedraaid. Kunstenaar Hoffmann die nadenkt over zichzelf en zijn verhouding tot vrouwen is niet het kader, maar het middelpunt. De drie losse vertellingen, Hoffmanns liefdesherinneringen, spelen zich af in de kamers eromheen.”
Barcarolle
In de orkestbak zit het Rotterdams Philharmonisch Orkest klaar voor een doorloop van de vierde akte. „De muziek is hier heel kwetsbaar”, maant dirigent Carlo Rizzi koor en solisten op het podium. „Zeg maar even niets meer.” Na een korte stilte klinkt dan de zalvende tederheid van de barcarolle Belle nuit, ô nuit d’amour – beroemd van menig speeldoosje en tv-commercial (Sunil).
Stukken als de Barcarolle, de aanstekelijke ballade over de dwerg van Kleinzach („Cric crac, Kleinzach!”) en een overdaad aan melodieën om tegenaan te leunen (‘Adieu je ne te veux pas te suivre’) bezorgden Offenbachs onvoltooide ‘opera comique’ Les Contes d’Hoffmann (1881) een geramde reputatie als publieksfavoriet. Maar in Nederland waren uitvoeringen schaars. De Reisopera bracht één productie (2007), in het Friese Spanga werd er ook een opgevoerd (1991). Maar bij De Nationale Opera ging de opera nog nooit.
Dirigent Carlo Rizzi verbaast zich er niet over. „De Nationale Opera hecht aan producties die integraal goed zijn, muzikaal én theatraal. En Les Contes d’Hoffmann is theatraal uitermate lastig. Offenbach was bedreven in het componeren van korte operettes, maar Hoffmann is zijn eerste poging tot iets avondvullends. En eigenlijk kwam hij niet verder dan een mozaïek van mini-operaatjes, overgeleverd in talloze versies. De kunst voor mij en voor regisseur Tobias Kratzer was uit die overdaad aan materiaal ons eigen geheel te smeden. Met genoeg gesproken dialogen om de personages reliëf en de handeling ruimte te geven, maar ook weer niet zoveel dat de vaart uit de voorstelling wegsijpelt. En geloof me: dat is een kritisch kantelpunt.”
Verliefd op een pop
Het libretto van Les Contes d’Hoffmann grijpt, grofweg, terug op drie korte verhalen van de Duitse romantische schrijver E.Th.A. Hoffmann, hier de aktes 2, 3 en 4.
In de opera zijn de drie Hoffmann-personages samengevoegd tot één: de schrijver zelf. Hij blikt (akte 1) terug op drie onmogelijke liefdes met respectievelijk een pop, een kunstenares en een courtisane, en trekt daaruit zijn conclusies (akte 5).
„Ik zie Les Contes d’Hoffmann als een letterlijk fantastische, romantisch-komische miniserie van vijf afleveringen waarin de rol van de muze centraal staat”, zegt regisseur Tobias Kratzer. „Te ontdekken wie zij is en wat haar rol is in zijn leven – dat is Hoffmanns opdracht. Hij ontdekt dat ze in elk geval geen object mag zijn van esthetische verheerlijking zoals de pop Olympia – een akte die vaak kluchtig wordt gebracht, maar die ik ernstig opvat. Dat hij een vrouw ook niet mag beroven van haar eigen artistieke drijfveren, zoals gebeurde met Antonia. En dat zij al helemaal geen object van obsessieve begeerte moet zijn, zoals Giulietta. In die zin is de opera onbewust moderner dan je denkt: Hoffmann herbeleeft zijn liefdes om te komen tot een volwassen herdefinitie van wat dan wél liefde is.”
Zijden draadje
Bij Offenbach hangt magie aan een zijden draadje. Als de timing klopt, palmt Les Contes d’Hoffmann je genadeloos in met zijn zoete melodieën, grootse koorscènes en snedige ritmes. Maar op de hobbelige momenten, als dirigent Carlo Rizzi de laatste hand legt aan de wisselwerking tussen koor, orkest en solisten, ontsnapt de spanning direct.
„De muzikale kwaliteit van deze opera is zeer wisselend, maar er zitten geniale stukjes muziek in Hoffmann”, zegt Rizzi na afloop.
„Neem het duet van Hoffmann met Giulietta: daar komt de schoonheid niet voort uit harmonie of melodie, maar uit de orkestratie – heel modern. Sommige aria’s zijn dan weer ouderwets operette-achtig, met een zanger die bij wijze van humor zijn stem laat overslaan. En vaak moet je als dirigent inderdaad ook een beetje ‘helpen’: vaak hangt de charme van de muziek net aan wat niet in de noten geschreven staat.”
Het poppenhuisdecor is wat dat betreft een uitdaging, zegt Rizzi. „Alle kamertjes daarin klinken akoestisch net weer anders, en ik kan vanuit de orkestbak niet goed zien wat er gebeurt, zeker niet achterin. Maar goed, voor uitdagingen leven we.”
Zoet en gerijpt
De titelrol van Les Contes d’Hoffmann is berucht: hier zingt de Amerikaanse lyrische tenor John Osborn, bij DNO eerder de soepele titelheld van Berlioz’ Benvenuto Cellini (2015).
„Ik heb eerst veel belcanto gedaan”, vertelt Osborn, wiens compacte gestalte zijn verleden als High School-worstelkampioen verraadt. „Dat mondde uit in veel grand opéra. Les Contes d’Hoffmann ligt in het verlengde daarvan.” Het is een zware rol, beaamt hij: „Lang, veelomvattend, deels hoog en met bedrieglijke ritmes net naast de tel en veel tongbrekende snelle woordjes. Je moet er zeker niet te vroeg aan beginnen.”
Veel tenoren doen dat wel. „Die willen te veel te snel, zijn op hun vijfenveertigste uitgezongen omdat ze hun stem hebben geforceerd en ontdekken hun ware, optimaal gerijpte geluid nooit”, zegt Osborn. „Tragisch. Maar ik heb zelf het gevoel dat mijn stem door verstandig beheer naar precies dit repertoire toe is gegroeid, dat dít mijn bloei is. Ik vind het ook heerlijk om te doen; er is een soort zoetheid van klank die je alleen in het Frans als zangtaal bereikt.”