De eerste coupeur: ‘Vijf dagen in de weer met een tutu’
‘Het maken van een tutu is een balanceeract. De rok moet fier omhoog blijven staan, zonder dat je hem te zwaar of te stijf maakt. Die rok is opgebouwd uit tien à twaalf lagen tule. Ik begin met het broekje, daarna stik ik de lagen tule er één voor één op, waarbij je zachte en harde tule afwisselt. Hoe meer lagen, hoe lastiger het wordt. Dan zit ik achter de naaimachine al die lagen weg te duwen en krijg ik de tutu er nog maar met moeite onderuit.
Ik ben al snel een dag of vijf in de weer met het maken van een tutu. Ze verschillen allemaal van elkaar: model, kleur, franjes. Elk ontwerp is afgestemd op de choreografie. Ik begin met het maken van een proefmodel voor de ontwerper: kloppen de lijnen en de materialen?
Als dat zo is, begint de productie. In het damesatelier zijn we met z’n vieren. Niet alleen tutu’s, allerlei soorten jurken komen langs. De kneepjes van het vak heb ik hier in huis geleerd: het maken van tutu’s leer je niet snel op een opleiding.
Het is een wereld van verschil hoe een jurk er in het atelier uitziet en op het toneel. Soms denk ik: drie bandjes op de mouw is meer dan genoeg, maar op het toneel geeft het vierde bandje toch net even iets extra’s. Uiteindelijk draait het allemaal om het toneelbeeld.
Door de jaren heen zijn de rokken korter geworden en meer omhoog gaan staan. Een beetje als een pannenkoek. Zo kun je het voetenwerk beter zien. Door de opstaande rok en de spitzen moet het lijken alsof de meisjes over het toneel vliegen. De tutu heeft iets magisch, maar ik denk dat dansers vaak opgelucht adem halen als ze weer een lycra pakje aan mogen.
Als Het Zwanenmeer wordt gedanst en alle meisjes in tutu op het podium staan, is dat een prachtig gezicht: 24 zwanen die achter elkaar opkomen. Dat hebben we mooi voor elkaar, denk ik dan. En het geeft een heerlijk gevoel als ik zie dat bij Les Sylphides de roklengtes perfect gelijk zijn. Daar kun je een liniaal langs leggen.”
Eerste verver: ‘De kleur van de borst van een duif’
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/06/data31312343-015c37.jpg|//images.nrc.nl/QTnwW55TMkqo9BWxSQAU61ZN5Os=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/06/data31312343-015c37.jpg)
Foto Annabel Oosteweeghel
‘Ik krijg de kleuren door van de ontwerper. Die zegt dan: ‘De kleur van de borst van een duif in Venetië.’ Of: ‘De kleur van treurige bloemen.’ Of: ‘Dit groen, maar dan wat koeler.’ Daar heb ik niet veel aan natuurlijk, maar als je lila zegt weet ik het ook niet, want jouw lila is een ander lila dan mijn lila. Ik maak verschillende stalen, waaruit de ontwerper er dan één kiest.
Het moet hoe dan ook heel precies, het is bijna haute couture. Sommige ontwerpers zijn erg strikt; het moet zo en niet anders, zeggen ze dan. Dan zeg ik bijvoorbeeld: ‘Deze stof is synthetisch.’ ‘Dat kan wel zijn, maar toch wil ik deze stof.’ ‘Maar deze stof verft niet.’ ‘Ik wil hem toch.’ Soms komt de regisseur ook nog kijken: ‘Oh, dat is wel wat donker, kan het niet wat frisser?’ Dat soort commentaar krijg je als de lampen erop staan. Daarom zit ik bij de eerste kostuumrepetitie ook altijd in de zaal.
Ik kwam hier voor het eerst toen ik nog op de kunstacademie zat. We hadden een rondleiding en iemand maakte zweetvlekken in kleren, zodat ze er realistischer uit zouden zien. Ik heb toen een brief geschreven: ‘Kan ik stage komen lopen op de vlekkenmakerij?’ Nou, dat kon. Pas toen kwam ik erachter dat dit een ververij is.
Ik heb het vak geleerd door het te doen, er is geen opleiding voor. Je moet net zo lang mengen tot je precies die kleur hebt. En dan het lef hebben om die lap ook echt in het verfbad te doen. Elke stof verft anders, ook daarvoor moet je je eigen oplossingen vinden: een heter verfbad, eerst nat maken.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/05/data31552918-f2a154.jpg)
Ik werk met proeflapjes, maar niet altijd. Soms komen ze met een mooie, huidkleurige jurk en zeggen ze: nu moet-ie dégradé, dus in aflopende kleuren steeds donkerder gemaakt. Dat kan een jurk van het atelier zijn waar een week of langer aan is gewerkt, dat mag niet misgaan. Je doet dan eerst het lichtste bad, je houdt de jurk van boven vast en dipt de onderkant erin. Dat is best zwaar, want er komt steeds meer vocht in die jurk, terwijl je hem de hele tijd op en neer haalt: in het bad, uit het bad. Een jurk dégradé maken kost ongeveer een uur. Maar als het lukt, is dat het leukste om te doen.”
Eerste kleder: ‘Zweetplekken spuiten we in met wodka’
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/06/data31484055-53dd4d-1.jpg|//images.nrc.nl/xaTucXieyVSHGc-d3k8JYvK_oyM=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/06/data31484055-53dd4d-1.jpg)
Foto Annabel Oosteweeghel
Bij Sandra Bloos staat de deur altijd open, zodat ze de intercom hoort: ‘Sandra naar het rechter-zijpodium! Spoed!’ Dan pakt ze snel wat veiligheidsspelden, en naald en draad, en haast zich ernaartoe. Bij een jurk van een van de vrouwensolisten, haar verantwoordelijkheid, is kennelijk wat losgegaan. Of misschien zelfs gescheurd.
Nu is het rustig, het is een uur of drie in de middag. En het is atelierdag: vanavond geen opera, morgen pas weer. Aan de muur boven de tafel hangt een groot vel papier, de kostuumlijst. Sandra Bloos: „Mijn werk is ervoor te zorgen dat iedereen op het juiste moment het juiste aan heeft, met de juiste accessoires. Daar is die kostuumlijst voor. Er staat precies op wie wat wanneer draagt. Bijvoorbeeld in de eerste acte: een jurk en gouden oorbelletjes, het bovenste knoopje dicht. In de tweede acte: dezelfde jurk, maar met drie knoopjes open. En dezelfde oorbellen, maar met een andere armband en andere schoenen.”
Het klinkt misschien eenvoudig, maar het is altijd hectisch: „Soms moet je alleen details veranderen, maar vaak is het een hele kostuumwissel. Of een snelverkleding midden in de acte.”
Er zijn in totaal vier kleders: voor het herenkoor, het vrouwenkoor, de herensolisten en de vrouwensolisten. Solisten hebben een eigen kleedkamer. „Als er ’s avonds een opera is, begint mijn werkdag met kostuums klaarhangen, in de volgorde van wanneer ze worden gedragen. Voor deze opera zit er één snelverkleding bij, die zet ik klaar op het toneel. Er staan twee minuten voor, maar ik heb ook weleens snelverkledingen van een halve minuut.” Dan moet ze rustig blijven. „Voor deze snelverkleding heb ik afgesproken: ik leg de jurk neer, het enige wat jij hoeft te doen is erin stappen. Dan trek ik hem op en sluit de haakjes en de oogjes op haar rug, terwijl iemand anders het haar doet, want dat moet in die twee minuten ook nog veranderd.”
Vaak zijn ze gespannen. En dat reageren ze weleens af, daar moet je een beetje mee weten te dealen
Sandra Bloos
Bloos is van huis uit docent handvaardigheid en textiele werkvormen. Ze werkte ook jarenlang in het toerisme. Toevallig kwam ze bij de Nationale Opera terecht: „Mijn buurmeisje was kleder en had contact met de kleder hier, die haar vertelde dat ze voor een bepaalde voorstelling een extra kracht nodig had.”
Dat is nu acht jaar geleden. Dit werk is veeleisender dan alles wat ze hiervoor deed. De eerste kleder is de laatste die solisten zien voordat ze het podium opgaan. „Ze zijn aan het inzingen terwijl ik ze een kostuum aantrek, dan worden ze dus al de persoon die ze op het toneel zijn. Vaak zijn ze gespannen, een opera van vier uur zingen is niet niks. En dat reageren ze weleens af, daar moet je een beetje mee weten te dealen. Maar dat vind ik geen probleem.”
Wanneer de opera is afgelopen, is haar werk dat nog niet: ze zorgt ook voor het onderhoud van de kostuums. „Na de voorstelling gaan we opruimen. Er zit was tussen, zoals sokken en broeken. Die was doe je de volgende dag. Maar de kostuums van de solisten kun je meestal niet wassen, die zijn vaak van zijde. We spuiten ze in met wodka die we in plantenspuiten doen, dan gaat de geur weg. Dat werkt alleen op nat zweet, dus dat moet je meteen doen. Ook de tutu’s spuiten we zo in. Vlekken van make-up probeer je met wasbenzine of groene zeep weg te halen. Ik weet hoeveel werk er in het maken van de kostuums zit. Ik zou het niet kunnen verdragen als ik een vlek er niet uit zou krijgen.”
Hoofd schilderen en decoratie: ‘Het best bewaarde geheim van decorbouw: piepschuim’
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/06/data31484147-b4b4ab-1.jpg|//images.nrc.nl/IvcIvCa956DmTkNKgdSyxkkSt00=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/06/data31484147-b4b4ab-1.jpg)
Foto Annabel Oosteweeghel
Het decoratelier heeft wel iets weg van een hippe kunstgalerie: een ratjetoe aan objecten in een grote, industriële hal. Aan de wand hangt een metershoge gele schildering met afbeeldingen van mensen en dieren. Het is een scène die doet denken aan een Griekse tragedie. Verderop staat iets wat lijkt op een houtgesneden beeld van een engel. „Die is gemaakt van piepschuim”, zegt Denis Klijnsma, hoofd van de schilder- en decoratieafdeling, een van de weinige afdelingen die niet is ondergebracht in het muziektheater aan de Amstel, maar is gehuisvest in het decoratelier in Amsterdam-Zuidoost.
We lopen verder, langs het toneeldoek van een nieuwe opera: Les contes d’Hoffmann. De enorme lap stof op de vloer moet het uiterlijk krijgen van een verweerde houten vloer vol groeven en nerven. „We gebruiken vies water om de schildering van de planken er ouder uit te laten zien. Voor zo’n klus zijn we al snel met een paar mensen een paar weken fulltime aan het schilderen”, zegt hij.
Denis Klijnsma werkt al meer dan dertig jaar bij het decoratelier. „Als 17-jarig jochie kwam ik van de lagere technische school en had geen idee waar ik zou kunnen werken. Samen met mijn vader ben ik alle schildersbedrijven in de telefoongids afgegaan. Via een kennis kwam ik in contact met mensen hier, ik ben met mijn schildersmapje onder de arm naar binnen gestapt. Ze hebben me in huis het vak geleerd. Het schilderen is hier nog ambachtelijk. Je staat letterlijk bovenop het toneeldoek te werken; een oppervlakte van 22 bij 16 meter.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/05/data31575405-37171c.jpg)
Als hoofd van de decoratieafdeling stuurt hij zeven mensen aan. „Hier in het atelier wordt het complete decor van een voorstelling gemaakt, voornamelijk van opera. De ontwerpers maken een plan en bouwen een maquette. Als de constructieafdeling vervolgens de ruwe omlijsting heeft gemaakt, mogen wij aan de slag met de afwerking en de decoratie. We werken veel met houten panelen, maar ook met katoenen doeken.”
De ontwerper heeft precies in zijn hoofd hoe het decor eruit moet zien. „En dan is het aan ons om de vertaalslag te maken, van ontwerp naar bouwwerk. Geen makkelijke opdracht, want de tekeningen die we krijgen, moeten we vertalen naar het toneeloppervlak. Het is een constante zoektocht naar inventieve oplossingen. Misschien heeft de ontwerper bedacht dat de muren van beton zijn. Dan hebben we daar een speciale pasta voor die we op de houten panelen smeren. Of moeten de muren glimmen, dan doen we er een lakje overheen. De mogelijkheden zijn eindeloos. Dit pak cornflakes is van schuimrubber. Net echt, toch? De ontwerper had een specifiek merk cornflakes in gedachten, die verpakking hebben we erop laten printen. Het kan ook een stuk groter. Bomen op het podium? Geen probleem. Dan schakelen we onze piepschuimkunstenaar in.
Een opera van vier uur vind ik echt te lang duren
Denis Klijnsma
Dat is misschien wel het best bewaarde geheim van de decorbouw: piepschuim. „We hebben iemand die er zijn specialisme van heeft gemaakt. Je kunt het zo gek niet bedenken of hij maakt het. Boomstammen, decorstenen en dus ook het engelbeeld dat je net zag.”
Ook decorbouw is onderhevig aan modetrends. „Soms lijkt het alsof ontwerpers van elkaar afkijken. Dan komt de betonlook bij meerdere opera’s terug. En echt hout, daar zijn ze nu gek op. ”
Het gaat in het decoratelier overigens niet alleen om de buitenkant. „Je moet bijvoorbeeld ook rekening houden met de brandveiligheid van de materialen die je gebruikt. Of met het geluid. We hadden laatst een vuilnisbelt gemaakt met – heel logisch – vuilniszakken. Alleen bleken die nogal te knisperen als er mensen overheen liepen. Dat soort afleiding kun je niet gebruiken tijdens een voorstelling, dus hebben we nieuwe vuilniszakken gemaakt, deze keer van stof.”
Af en toe zit hij zelf in de zaal om een voorstelling te zien. „Maar niet meer zo vaak als vroeger. Een opera van vier uur vind ik echt te lang duren. Daarnaast kijk ik op een andere manier. Als ik ergens een naad of een andere misser zie, kan ik daar flink van balen. Maar als het doek openzwaait en de zaal óóóh roept, dan is mijn missie geslaagd.”
Eerste kapper-grimeur: ‘Een pruik van lang blond haar is meteen: seksbom!’
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/06/data31542535-4c6c7e-1.jpg|//images.nrc.nl/LzPVTpcdtBPKnm5dmVdyBDxlZuk=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/06/data31542535-4c6c7e-1.jpg)
Foto Annabel Oosteweeghel
‘Als je een type wilt creëren, doe je dat het snelst met het haar. Je kunt iemand een grijze pruik opzetten: tien jaar ouder. Kaal maken: twintig jaar ouder. Lang blond haar: seksbom. Ander haar, met bijpassende make-up: daarmee kun je iemand een nieuw karakter geven. Of een karakter versterken. In wezen is dat wat wij doen.
Ik heb een kappersopleiding gedaan met de gedachte: later word ik grimeur. Ik was de enige in de klas die niet in een kapsalon wilde staan. Als tiener zat ik op amateurtoneel, maar dat was niks voor mij. Toen kwam de uitvoering en betrapte ik mezelf erop dat ik niet weg te slaan was uit de schminkkamer. Ik zie mezelf nog in de deuropening staan: dat wil ik ook. Zo ben ik hier beland.
Het kapsel en de opmaak beginnen bij de ontwerper: die bepaalt het toneelbeeld. Dat doet hij met de kleding, maar het kapsel moet daar natuurlijk bij passen. Een historisch kostuum kan niet met een uitgezakt permanent. Vaak komt een ontwerper dan met foto’s van een of ander topmodel, maar zo ziet die zangeres er meestal niet uit. Het moet allemaal kloppen – en dat is ons werk.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/05/data31764774-87fb2a.jpg)
De kapsels zijn bijna altijd pruiken. Die maken we zelf, we hebben er intussen zo’n drieduizend. Als we bij iedereen met het eigen haar zouden werken, zou dat te veel tijd kosten. Wanneer een pruik is gebruikt, worden de gegevens in de computer gezet: maat, kleur, lengte. Zo kunnen we ze makkelijk terugvinden: er is veel hergebruik, we gooien nooit pruiken weg. Omdat ze van echt haar zijn gemaakt, kun je het kapsel ook altijd veranderen: verven, krullen, permanenten desnoods.
Maar het meest intensieve is niet eens de vaktechnische kant. Dat is: mensen rustig krijgen voordat ze gaan optreden. Ze zijn vaak gespannen, straks moeten ze een topprestatie leveren. Onze taak is ze te ondersteunen door ze een prettig gevoel te geven als ze in de stoel zitten. Ze moeten weten dat we goed, kwalitatief hoogstaand werk leveren. Maar ook door rust uit te stralen, terwijl je misschien zelf ook stress hebt.”
Technisch directeur: ‘ Hier worden zo’n duizend schijnwerpers bediend ’
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/06/data31312116-737541-1.jpg|//images.nrc.nl/xzIF9GN9Yy6yDXsUNR7tOyRrqWI=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/06/data31312116-737541-1.jpg)
Foto Annabel Oosteweeghel
‘Boven het toneel van Nationale Opera & Ballet hangt een hijsinstallatie die 80 ton aan techniek kan dragen: lampen, kabels, rails, projectoren, decorstukken, vliegende mensen. Bij 100 ton zou het dak naar beneden komen. De toneelvloer kan met liften 3 meter omhoog en omlaag schuiven. Vanuit de toneeltoren worden zo’n duizend schijnwerpers bediend.”
Frans Huneker is technisch directeur bij Nationale Opera & Ballet. Onder zijn leiding zorgen honderdzestig technici – mensen van de decorbouw, licht, geluid, beeld – dat een voorstelling er goed uitziet en zonder technische problemen verloopt.
Hij heeft geen theaterbloed, zegt hij. Dus toen Huneker werd gevraagd of hij als technisch directeur aan de slag wilde, moest hij daar even over nadenken. „Maar dat was precies wat ze zochten, zeiden ze: iemand met afstand tot het artistieke proces. En het vakmanschap dat ik in de bouw steeds minder tegenkwam, vond ik terug in de ateliers en bij de techniek hier. Of ik nu bij de schoenmaker of de coupeur naar binnenliep, iedereen was op zo’n mooie manier met zijn vak bezig. Dat gaf de doorslag.”
Een groot deel van de dag zit hij in overleg. Afspraken maken over wat ze die dag gaan doen, evalueren hoe de voorstelling is gegaan. „Ik begin iedere ochtend op het toneel: een rondje langs de velden. Hoe staat het met de planning? Heeft iedereen genoeg mankracht? Werkt de techniek?
„Meestal loopt alles prima, maar er zijn dagen dat ik een rood aangelopen toneelmeester tegen het lijf loop: ‘Er zijn mensen ziek en te weinig flexwerkers beschikbaar. Wat moet ik nu?’ Dan zorg ik ervoor dat zijn ploeg hulp krijgt. Een opera of ballet is een kunstwerk waar veel mensen aan werken, zangers en dansers, musici, figuranten, voorstellingsleiding, kleders, technici. In het talentenprogramma dat we hier hebben, zitten niet alleen artistieke talenten, maar ook jonge technici. Het is belangrijk dat we de kwaliteit behouden. We spelen in de Champions League van opera en ballet.”