Interview

Marijn Rademaker: ‘Wie ben ik eigenlijk als ik niet dans?’

Marijn Rademaker is trots op zijn rollen als losbol en slechterik. Nu nadert het einde van zijn carrière.

Foto Inta Nahapetjan

Vragen, dat doe je niet, vindt hij. Zo heeft Marijn Rademaker dat geleerd bij zijn vorige werkgever, het Stuttgarter Ballett. In zijn hele carrière week hij maar één keer van die regel af. Hij vroeg om de rol van de ‘Moorse’ Ali Baba in Sleeping Beauty. Niet echt een personage waar je aan denkt als je Rademaker ziet. Met zijn blonde haar en blauwe ogen is hij eerder de typische, romantische prins in een sprookjesballet. Hij, de danseur noble met zijn ingetogen dansstijl, wilde graag laten zien dat hij dit ook kon: expressief, extravert, met bravoure.

Hij gelooft in de natuurlijke loop der dingen. „Ik bedenk nooit bewust: ik wil dit, ik wil dat”, zegt hij in zijn lichte, modern ingerichte appartement in Watergraafsmeer in Amsterdam. Hij heeft de hele dag gerepeteerd in de studio’s van Het Nationale Ballet. Daar werd hij in 2015 eerste solist. Heel bijzonder – hij is de vijfde mannelijke solist in pakweg dertig jaar. Han Ebbelaar, Henny Jurriëns, Fred Berlips en Boris de Leeuw gingen hem voor.

Marijn Rademaker is 36 en danste zo’n beetje alle rollen die hij wenste. Het leverde hem een glansrijke carrière op. En een vernielde knie.

Als negentienjarige, toen hij in Stuttgart danste, onderging hij in één jaar al vijf knieoperaties. De nieuwe blessure blijkt zo ernstig dat hij voor een ingrijpende keuze komt te staan: stoppen of een zware operatie. Met een revalidatie van twee jaar en een kans van 80 procent dat nieuwe stamcellen zijn tot op het bot aangetaste kraakbeen weer zouden opbouwen. En zonder de garantie dat hij weer zal kunnen dansen, laat staan op zijn oude niveau. „Dat was enorm schrikken. Het is in dit vak niet vreemd om op je 35ste te stoppen, maar ik wilde niet op deze manier afscheid nemen van iets waar ik zo ontzettend van houd.”

Marijn Rademaker tijdens de repetities van Sleeping Beauty.

Dansen was niet zijn eerste liefde. Als Nijmeegs jochie voetbalde hij, schaatste of stond op de tennisbaan. Altijd buiten, bij weer en wind. Zijn moeder stelde balletlessen voor, maar daar had Rademaker, toen 8 jaar, geen zin in. Te roze. Uiteindelijk liet hij zich overhalen. Bewegen op mooie, klassieke muziek bleek hij heerlijk te vinden. Als hij danste, voelde hij zich sterk. En hij was goed. Na een paar jaar zat hij op de vooropleiding van de dansacademie in Arnhem. „Kennelijk voelde mijn moeder aan dat dit de juiste richting was voor mij.”

Hij wist het pas zeker toen hij tijdens een open dag van het Haagse Koninklijk Conservatorium de jongensles zag. Vanaf zijn vijftiende reisde hij drie jaar lang iedere maandagochtend, misselijk van de heimwee, van Nijmegen naar Den Haag, om vrijdagavond terug te keren, meestal doodmoe. „Je mist een stuk van je jeugd. Mijn oudere broer Gijs zei laatst dat we elkaar twintig jaar kwijt zijn geweest. Dat is best jammer.”

Foto Inta Nahapetjan

Bij het Stuttgarter Ballett, na zijn opleiding vijftien jaar lang zijn werkgever, kwam die knieblessure aan het licht – het gevolg van een verkeerd gebruik van zijn uitdraai [het vanuit de heup naar buiten draaien van de benen]. In de jaren daarna volgden gescheurde enkelbanden, meer knieleed, een probleem bij zijn achillespees. Telkens knokte hij om weer het podium op te kunnen. Sterker: hij steeg in de ballethiërarchie. Op zijn 26ste was hij eerste solist.

De begeerde rol van Ali Baba kreeg hij. Net als vrijwel alle prinsenrollen uit het klassieke balletrepertoire en hoofdrollen in neoklassiek en hedendaags werk. Vooral de voor hem a-typische rollen vervullen hem met trots: naast Ali Baba de uitbundige losbol Basilio in Don Quichot, de slechte Iago in Othello, de vrouwenhater Petruchio in The Taming of the Shrew. „Eigenlijk liggen die rollen mij niet. Ik heb keihard moeten werken om het stilistisch, technisch en als personage goed te krijgen.”

Een kijkje achter de schermen bij Nationale Opera & Ballet: ‘Zweetplekken spuiten we in met wodka’

Een ‘typische’ rol is hem wel dierbaar. In Stuttgart leverde zijn debuut als Armand in het romantische La Dame aux Camélias hem de promotie tot eerste solist op. Het was de kroon op drie maanden intensief repeteren, repeteren en nog eens repeteren. Ook in Amsterdam zou het een van zijn glansrollen worden. „Een hyperdramatisch ballet. Daarom past het zo goed bij me. Ik ben romantisch, naïef. En dól op Chopin. Als ik verliefd ben, ga ik er vol voor.”

Euforisch gelukkig, diep wanhopig

Bijna elk weekend vliegt hij naar zijn geliefde, een danser uit Stuttgart. „Superromantisch. Maar niet zo handig natuurlijk.”

Als Armand, de jongeling die als een blok valt voor de tuberculeuze courtisane Marguerite, is hij verliefd tot over zijn oren, euforisch gelukkig en diep wanhopig, ondertussen feilloos de complexe duetten dansend – bij Het Nationale Ballet samen met Igone de Jongh. De Jongh is vaak zijn partner in verhalende balletten: zij donker en mysterieus, hij blond en open. Rademaker is de nieuwe mannelijke muze van Hans van Manen, de choreograaf die in een interview spreekt over zijn ‘blonde erotiek’. Wat dat inhoudt? Rademaker haalt zijn schouders op. „Hij bedoelt er vast niets slechts mee.”

Al in zijn eerste seizoen bij het Amsterdamse gezelschap (in 2015) speelde zijn knie op. Alweer. Na de operatie in het Utrechtse UMC was hij wekenlang aan de bank gekluisterd. Het drukte hem met zijn neus op de feiten. Bij de operaties op zijn negentiende had hij een ballettoekomst voor zich. Als 34-jarige ben je in de klassieke dans in de herfst van je carrière. De zeer sterken dansen tot hun veertigste, slechts een enkeling daarna nog.

Foto Inta Nahapetjan
Foto Inta Nahapetjan
Foto’s Inta Nahapetjan

„Altijd ben ik Marijn-de-danser geweest, de eerste solist, succesvol. Dát was wie ik was. Ineens was dat er niet meer.” Wat als het nooit meer zou terugkomen? Hoe lang zou hij na een lange revalidatie nog kunnen dansen? En wat als het niet meer lukt? „Wie ben je dan eigenlijk? Ik heb het daar heel moeilijk mee gehad. Driekwart jaar kon ik vrijwel niets. Ja, eten! Ik ben tien kilo aangekomen.”

Hij raakte ervan in de put. Ted Brandsen en Ernst Meisner, artistiek leiders van Het Nationale Ballet en de Junior Company boden uitkomst. Zij zetten hem, toen hij weer enigszins kon lopen, aan het werk als balletmeester. Bij de junioren kon hij zijn ervaring doorgeven en weer deel uitmaken van het gezelschap. „Dat werk geeft me veel voldoening. Ik had eerder lesgegeven, maar dankzij mijn blessure heb ik ontdekt dat dit écht is wat ik in de toekomst wil. Tenminste, als er plaats is hier of daar.”

Hij kan niet alles meer

Maar het verhaal van Marijn-de-danser was niet afgelopen. Hij herstelde. Inmiddels danst hij weer hoofdrollen. Nu pas voelt hij zich echt senang bij Het Nationale Ballet, ook al kan hij niet meer alles. Een hoofdrol in Sleeping Beauty, dat gaat niet meer. „Daar heb ik wel tranen om gelaten. In mijn hoofd maakte ik het heel groot: Dit Is Mijn Afscheid Van Het Klassieke Ballet! Tot Rachel [Beaujean, artistiek adjunct-directeur van Het Nationale Ballet] zei: ‘Hoezo? Er zijn genoeg andere hoofdrollen die je kunt dansen’.” Het bewijs, na een seizoen weer ‘in bedrijf’: een grote internationale balletprijs. En, als eerste Nederlandse danser ooit, een nominatie voor de Benois de la Danse, ook wel de ‘Oscar van de Dans’ genoemd. De winnaar wordt komende week, op 5 juni, bekendgemaakt.

Operaregisseur Lotte de Beer wil een alternatieve versie van Mozarts Toverfluit, eentje zonder racisme, kolonialisme en seksisme: ‘Halverwege dacht ik: wat stáát hier in godsnaam?’

Het komende seizoen danst hij weer zijn glansrol Armand. Misschien wel voor het laatst – hij weet het. Een moment om bij stil te staan.

En als straks Het Einde echt daar is? Dan gaat hij, als zijn knie het toelaat, óók die andere passie volgen. „Voetballen. Lekker over zo’n veld achter de bal aan rennen. Dat zou heerlijk zijn.”