Als Philip Roth aan een van zijn alter ego’s trouw is gebleven, dan is het wel aan Nathan Zuckerman. Hij introduceerde hem in 1974 in zijn roman My Life as a Man als het alter ego van een ander Roth-alter-ego: de schrijver Peter Tarnopol. Beiden zijn geobsedeerd door de vraag wat nu eigenlijk viriliteit is en hoe je in godsnaam met vrouwen moet omgaan.
Vijf jaar later is Zuckerman gepromoveerd tot hoofdpersoon in de roman The Ghost Writer. Nu is hij een aankomend schrijver, die overnacht bij de beroemde auteur E.I. Lonoff. Deze heeft een jonge vrouw in huis, van wie Zuckerman vermoedt dat ze Anne Frank is, die de Holocaust heeft overleefd en nu illegaal in Amerika woont.
In Zuckerman Unbound (1981) is Zuckerman een gevestigd schrijver, die om moet zien te gaan met de gevolgen van het megasucces van zijn komische roman Carnovsky, nu hij boze reacties krijgt van zowel Joodse lezers als van Joodse familieleden, die bezwaar maken tegen de karikaturale manier waarop ze door hem zijn geportretteerd.
En zo gaat het nog een aantal romans door, hoewel Zuckermans rol in de trilogie American Pastoral (1997), I Married a Communist (1998) en The Human Stain (2000) steeds bescheidener wordt. Roths eens zo viriele en praatgrage alter ego eindigt als ooggetuige en rustige verteller, wiens eigen sores (prostaatkanker), er niet meer toe doen.
In de roman Exit Ghost (2007) doet Zuckerman, bejaard inmiddels, voor het laatst mee en speelt hij de rol van een oude, impotente man met fantasieën over een jonge getrouwde schrijfster en haar man met wie hij een huizenruil doet.
Nathan Zuckerman belichaamt zo ongeveer alles wat Philip Roth is: een autobiografische schrijver met een obsessie voor vrouwen en een onbeheersbare behoefte aan seks met niet-Joodse vrouwen, die zich bezighoudt met zijn familie, de geschiedenis van de Joden en van Amerika in de woelige jaren zestig tot en met negentig (de trilogie). Zuckerman ís Roth, zoals David Kepisch, de door seks en vrouwen geobsedeerde professor die in de novelle The Breast in een reusachtige vrouwenborst verandert, en Peter Tarnopol dat ook zijn.
En dan is er nog het alter ego Philip Roth, dat in Operation Shylock. A Confession (1993) in tweeën uiteenvalt: de valse Philip Roth, die zich in Israël voor Philip Roth uitgeeft en het ‘diasporisme’ verkondigt, de leer die Israëlische Joden oproept om terug te keren naar hun landen van herkomst in Europa, en Philip Roth de verteller, die in Israël het Demjanjuk-proces bijwoont en op zoek naar zijn dubbelganger betrokken raakt bij een operatie van de Israëlische geheime dienst. Of neem het jongetje Philip Roth uit The Plot Against America (2004), een roman over een Amerika, waar Hitler-bewonderaar Charles Lindbergh in 1940 president is geworden en een pogrom tegen de Joden wil beginnen. De familie van dat jongetje ken je dan al uit zoveel eerdere romans van de echte Philip Roth.
Philip en zijn minnares
Roth is een meester in het vermengen van zijn autobiografie met zijn fantasie, waarbij de grens tussen het echte leven en de fictie vervaagt. Een hoogtepunt in dat ‘genre’ is Deception (1990), een roman in dialogen tussen een schrijver genaamd Philip en zijn minnares, een Engelse actrice, in wie je al gauw zijn tweede echtgenote Claire Bloom herkent.
Al vertellende krijgt Philip een verhouding met een van zijn verzonnen personages, die heel geloofwaardig op je overkomt. Het boek verscheen in het jaar van zijn huwelijk met Bloom, die hem in 1994 thuis aantrof terwijl hij seks had met haar beste vriendin op de keukentafel. Een scheiding volgde, waarna ze hem in haar memoir Leaving the Doll’s House portretteerde als een vrouwenhater en een narcistische control freak.
In The Counterlife (1986) gaat Roth nog veel verder in dat laten vervagen van grenzen tussen werkelijkheid en fictie, door het werkelijke en het onwaarschijnlijke om te draaien en bijvoorbeeld de doden tot leven te wekken. In een interview met schrijfster Hermione Lee in 1984 zei hij over die grensvervaging: ‘Het maken van een nepbiografie, van nepgeschiedenis, het brouwen van een halfverzonnen bestaan uit het werkelijke drama van mijn leven, dat is mijn leven.’
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/05/data31837550-520951.jpg)
Vandaar die alter ego’s, vandaar dat hij zijn eigen familie, buren, klasgenoten, leraren, vrienden, ex-echtgenotes en minnaressen zo makkelijk als zijn personages opvoert en in zijn romans weeft. Want ze zijn het niet echt, ook al denken ze daar zelf soms anders over.
In zijn begin dit jaar verschenen Why Write. Collected Nonfiction 1960-2013 onthult Roth veel over zowel zijn schrijverschap als de reacties daarop van zijn lezers. Zo laat hij opnieuw zien hoe hij die werkelijkheid verweeft met zijn fantasie als hij het over Franz Kafka heeft, net als de Pool Bruno Schulz, zijn grote literaire voorbeeld. Eerst behandelt hij Kafka’s leven, liefdes en dood, maar dan schakelt hij over naar een herinnering uit zijn eigen jeugd. Hij vertelt hoe hij in 1942 op de lagere school een zekere Dr. Kafka leerde kennen. Die Dr. Kafka is in 1938 uit Europa naar Amerika gevlucht, waar hij vier jaar later Hebreeuwse les geeft aan de kleine Philip Roth.
Ook krijgt Dr. Kafka een verhouding met Roths ongetrouwde tante Rhoda. Maar op het moment dat het op seks aankomt, haakt hij (net als de echte Kafka) af, de theatrale tante Rhoda in verbijstering achterlatend. Waargebeurd of niet? Het is een grensgeval, ook omdat je uit de schrijversautobiografie The Facts (1988) weet dat Roth als kind een leraar Hebreeuws had, die voor de nazi’s uit Europa was gevlucht en die meneer Rosenblum heette.
Die twijfel over het waarheidsgehalte geldt ook voor de onthulling die hij in dezelfde non-fictiebundel doet in Juice or Gravy. Hierin vertelt Roth hoe hij in 1956, wanneer hij net een onderwijsbaantje aan de Universiteit van Chicago heeft, in zijn vaste cafetaria een A4’tje vindt dat door iemand anders is achtergelaten. Op dat velletje staan negentien getypte, onsamenhangende zinnen. In chronologische volgorde herken je hierin meteen de beginzinnen van zijn eerste negentien boeken, van zijn verhalenbundel Goodbye, Columbus – ‘De eerste keer dat ik Brenda zag vroeg ze me haar bril vast te houden’ – tot en met Operation Shylock – ‘Om juridische redenen moet ik een aantal feiten in dit boek veranderen.’
Telkens als Roth aan een nieuw boek begon, koos hij een volgende zin van dat A4’tje als het begin ervan. Alsof die zin hem tot inspiratie diende voor de volgende en de daaropvolgende, net zolang tot het boek af was, alsof dat A4’tje een schrijfinstructie van hogerhand was.
Een van die zinnen gaat over een 86-jarige vader die per abuis met aangezichtsverlamming wordt gediagnosticeerd, terwijl hij in werkelijkheid een hersentumor heeft. Vijfendertig jaar na zijn vondst in die cafetaria publiceert Roth Patrimony, een memoir over zijn eigen 86-jarige vader die hetzelfde overkwam. Ineens was het alsof Roth in die cafetaria niet alleen de literatuur kreeg aangereikt, maar ook zijn toekomstige leven. Alsof hij zonder dat A4’tje nooit al die meesterlijke boeken had kunnen schrijven.
Aangrijpende memoir
Patrimony. A True Story (1991) behoort tot de aangrijpendste memoirs ooit geschreven. Niet alleen vanwege de onsentimentele tederheid van een zoon jegens zijn integere vader, die dan al weduwnaar is, maar ook omdat je die vader uit veel van Roths eerdere boeken kent: een boze gepensioneerde man, die zich veertig jaar lang voor een verzekeringsfirma uit de naad had gewerkt zonder promotie te maken, volgens eigen zeggen omdat niet-Joodse antisemieten er de baas waren.
Ook nu is Roth de schrijver met een briljant oog voor het absurde, zoals voor het ‘even alarmerend als heroïsch’ klinkende concert van het bejaarden-strijkkwartet in het Joodse verzorgingstehuis waar zijn vader belandt. De scènes uit Patrimony behoren tot de ontroerendste uit zijn oeuvre. En ook hier heb je niet de indruk dat er ook maar iets verzonnen is.
In Roths oeuvre speelt Joods Amerika een belangrijke rol. Dat is hem door datzelfde Joods Amerika soms kwalijk genomen. Zo zou hij zijn Joodse personages als stereotypen hebben neergezet en daarmee het antisemitisme bevorderen. Toen in 1959 Goodbye, Columbus verscheen, leverden invloedrijke rabbijnen en journalisten van Joodse tijdschriften en kranten felle kritiek op de manier waarop hij in het titelverhaal de geassimileerde, welgestelde familie Patimkin had opgevoerd, die niets meer met het jodendom te maken wilde hebben. Roth zou geen respect hebben getoond voor de orthodox-Joodse manier van leven, aan zelfhaat lijden en antisemiet zijn.
De Joodse middenklasse
De Joodse middenklasse van Amerika was diep verontwaardigd. Die kritiek had de toen 26-jarige schrijver niet verwacht. Toen hem in 1962 tijdens een discussie op de orthodox-Joodse Jeshiva Universiteit in New York opnieuw de oren werden gewassen naar aanleiding van een ander verhaal uit die bundel, ‘Defender of the Faith’, waarin een paar Joodse rekruten tijdens de oorlog bepaalde gunsten van hun dwarsliggende Joodse sergeant proberen te krijgen, was voor hem de maat vol en besloot hij nooit meer over Joden te schrijven.
Het resultaat was dat hij twee behoorlijk serieuze, saaie, ‘niet-Joodse’ romans publiceerde, Letting Go (1962) en When She Was Good (1967), die tot het minst interessante deel van zijn oeuvre behoren. Van When She Was Good, gebaseerd op Roths mislukte eerste huwelijk met een zelfdestructieve vrouw en zich afspelend in de puriteinse Midwest van de jaren veertig, zou je zelfs niet denken dat hij de schrijver is.
Tot inkeer gekomen, keerde Roth nu terug naar wat zijn stiel zou blijken te zijn: het portretteren van diezelfde Joodse middenklasse als in Goodbye, Columbus. Dat was tenslotte de overzichtelijke wereld van Newark, het voornamelijk door Joden bewoonde voorstadje van New York waar hij was opgegroeid. In de autobiografie The Facts geeft hij in een passage over zijn vader een mogelijke verklaring voor die keuze, waartoe hij besloot na zijn scheiding van die destructieve vrouw en hij van de Midwest terugkeert naar zijn geboortegrond aan de Oostkust: ‘Zijn repertoire is nooit groot geweest: familie, familie, familie, Newark, Newark, Newark, Jood, Jood, Jood. Het is enigszins zoals het mijne.’
Het leverde in 1969 Portnoy’s Complaint op, een hilarische roman die leest als een lange monoloog van een Joodse jongen met een dominante moeder. Het telt een record aan masturbatie-scènes per pagina en begint met die ene, inmiddels beroemde zin: ‘She was so deeply imbedded in my consciousness that for the first year of school I seem to have believed that each of my teachers was my mother in disguise.’
Het boek werd een bestseller, al was de ontvangst wisselend. Zo schreef de Joodse schrijver Irving Howe: ‘Het wreedste wat iemand kan doen met Portnoy’s Complaint is het twee keer lezen.’ Gershom Sholem, de beroemde Israëlische kabbala-geleerde en vriend en schatbewaarder van Walter Benjamin, zei dat het boek meer schade aan de Joden toebracht dan de Protocollen van de wijzen van Zion. Maar Roth trok zich er niets meer van aan.
Na zijn scheiding van Claire Bloom in 1994 en een periode van depressiviteit ging Roth zich richten op de geschiedenis van Amerika, het land waarin Joden, anders dan in Europa, nog nooit waren vervolgd. Anders dan Israël was Amerika voor hem het Beloofde Land. Hij beschouwde zichzelf dan ook niet als een Amerikaans-Joodse schrijver, maar als een Amerikaan. En dat liet hij merken in de geweldige romans die toen volgden. Het was alsof hij zich als schrijver opnieuw had uitgevonden, ook al had hij in 1971 met de roman Our Gang al eens een politieke satire geschreven over Richard Nixon. Het begon met het vileine Sabbath’s Theater, een tragi-komische roman over een boze, wellustige ex-poppenspeler die na de dood van zijn minnares in één grote gargantueske tirade vecht tegen de aftakeling, zijn impotentie en de dood. In alles is hier het botte, boze, ongeremde Amerika van Donald Trump vertegenwoordigd.
Eindelijk rust
Daarna belandde zijn pen in rustiger inkt en verdwenen de mateloze woede en de dwangmatige seks. In zijn Amerikaanse trilogie uit de jaren negentig gaat het over traumatische episodes uit de Amerikaanse geschiedenis, zoals de Vietnam-oorlog, de heksenjacht op communisten door senator McCarthy, het hysterische politiek correcte klimaat in de academische wereld. Het exuberante ego van de verteller heeft nu plaatsgemaakt voor rust en waarneming. Maar de geassimileerde Joodse middenklasse is er nog altijd. Opnieuw herken je Newark, Roths leraren, klasgenoten, ouders, vrienden.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/05/data31839654-371a29.jpg)
In zijn laatste drie kleine romans Indignation (2008, over een jongen die ten onrechte van de universiteit wordt gestuurd en in de Korea-oorlog sneuvelt), The Humbling (2009, over een acteur in zijn nadagen) en Nemesis (2010, over een polio-epidemie in Newark in 1944) wordt zijn proza nog kaler en zakelijker. Het was alsof Roth op weg was naar een natuurlijk eindpunt, dat hij met die ontroerende roman over noodlot en wrekende gerechtigheid inderdaad bereikte. Zijn pen was leeg. Hij was klaar.