De schrijfster Carry van Bruggen had een vooruitziende blik. In 1916 schreef ze honende woorden over de ‘vaderlandsliefde’: „In de gedachte dat er over een eeuw of twee eeuwen geen Hollands meer zal worden gesproken, ligt niets bedroevends en niets ontstellends.” Ze wist het zeker: „De gehechtheid van de Nederlander aan zijn taal is van geen hogere orde dan die van de Volendammer aan zijn wijde broek.”
Deze zinnen kunnen het motto vormen van de ‘internationaliseringsagenda’ van ons wetenschappelijk onderwijs, dat in rap tempo overschakelt naar het Engels of iets wat er op lijkt. Er is een klein probleem: als Van Bruggen met haar voorspelling van een eeuw geleden gelijk had gekregen, dan zouden we haar spotternij alleen nog in een andere taal kunnen lezen. Die vertaling is voor zover ik weet nooit gemaakt.
En daar beginnen de bezwaren: mocht het Nederlands op de universiteiten in onbruik raken, dan worden nieuwe generaties studenten afgesneden van de taalgemeenschap die zo belangrijk is voor de democratie. Wie studenten geen academische vorming geeft in de eigen taal, vervreemdt de toekomstige bovenlaag van de samenleving.
We zien nu al de opkomst van een nieuwe standenmaatschappij waarbij de kloof tussen laagopgeleid en hoogopgeleid steeds dieper wordt gegraven.
Ik geef zelf al jaren les in Tilburg aan studenten die uit alle delen van de wereld komen. Dat is een geweldige ervaring en niets zegt me dat we zouden moeten stoppen met het aanbieden van onderwijs in het Engels of met het aantrekken van buitenlandse studenten. Maar de verengelsing schiet door: Nederlands zou uitgangspunt moeten blijven in het onderwijs.
Veel universitaire bestuurders zijn de weg kwijt. Bijna driekwart van alle masteropleidingen is inmiddels in het Engels. En verdere internationalisering wordt omarmd: I always get my sin. Maarten Huygen heeft in deze krant overtuigend laten zien dat het aantrekken van veel buitenlandse studenten niet is ingegeven door hooggestemde idealen, het gaat in de meeste gevallen om een verdienmodel.
Zouden deze pleitbezorgers van internationalisering echt niet begrijpen dat in de taal een cultuur en een geschiedenis tot uitdrukking worden gebracht? Het is toch voldoende om te weten dat belangrijke Nederlandse – maar ook Franse of Duitse – literatuur en wetenschap niet in het Engels is vertaald of pas veel later. Die kennis raakt buiten het bereik van studenten.
Het onderhoud van de eigen taal is lange tijd prima samengegaan met internationale uitwisseling, maar de balans is doorgeslagen. Daarom komt het proces, dat door Beter Onderwijs Nederland van Ad Verbrugge afgelopen week is aangespannen tegen twee universiteiten die voorop lopen met de verengelsing, geen dag te vroeg. De minister van Onderwijs zal in juni haar standpunt kenbaar maken: we zullen zien of een kabinet dat de mond vol heeft van het volkslied, deze veel wezenlijker kwestie tot zich laat doordringen.
Vijftig jaar nadat studenten in opstand kwamen uit naam van een ‘kritische universiteit’ keren we terug naar de ivoren toren. De verdringing van het Nederlands als academische taal staat haaks op de maatschappelijke betrokkenheid die van het hoger onderwijs wordt verwacht. Studenten die hoofdzakelijk in het Engels leren, verliezen aan kennis en vaardigheid om bij te dragen aan de samenleving waar het overgrote deel straks zijn emplooi zal vinden.
De ironie wil dat wij in Nederland amechtig het Engels omarmen terwijl de Angelsaksische wereld zich van Europa afkeert. Meertaligheid – en dan graag ook Duits of Chinees – is vooruitgang, zeg maar gerust een beschavingsideaal. Halftaligheid – slechte beheersing van het Nederlands en van het Engels – is natuurlijk een verarming. Dat is wat ik zie gebeuren: te veel studenten en docenten verhaspelen de taal en doen zichzelf tekort.
De recente ‘internationaliseringsagenda’ van universiteiten en hogescholen zwijgt in alle talen over onze buurlanden. Ik denk te begrijpen waarom: België, Frankrijk en Duitsland zijn terughoudend met de introductie van het Engels. Deze landen zien wel de betekenis van een taalgemeenschap voor de democratie en cultuur. Misschien moeten de adepten van internationalisering eens over de grens gaan kijken.
De slordige omgang met het Nederlands toont de laatste restjes hoogmoed van een land dat zich ooit zag als gidsland. Zelfs Carry van Bruggen, die nogal relativerend kon schrijven over de toekomst van de eigen taal, zag goed de bekrompenheid die schuil gaat achter deze vergezichten: „Iedereen weet dat onze ‘hogere standen’ liever slecht Engels dan goed Hollands spreken.” Een eeuw later is het met deze stand niet veel beter gesteld.
Paul Scheffer is hoogleraar Europese studies.