Door Ewald Vervaet
De Inspectie van het Onderwijs begrijpt niet waarom het onderwijs, vooral in de kernvakken rekenen en taal, achteruit gaat. Dat meldt ze in de staat van het onderwijs. Volgens mij zijn er twee punten scheefgegroeid: leerlingen krijgen stelselmatig leerstof waar ze nog niet rijp voor zijn; en leerlingen worden stelselmatig verkeerd getoetst, met tests.
‘Ontwikkelbaarheid van intelligentie’
In Nederland wordt ontkend dat het kind niet meteen aan alle leerstof toe is en zich psychologisch nog moet ontwikkelen. Uit die gedachte kwam de fusie van de kleuterschool en de lagere school tot basisschool voort. Net als de ‘streefniveaus’, waar ook de Staat van het Onderwijs 50 keer over spreekt: scholen moeten leerlingen naar filosofisch vastgestelde niveaus proberen te brengen, ook als ze er niet rijp voor zijn. De gedachte is die van de pedagoog Martinus Langeveld: dat intelligentie ontwikkelbaar is.
In 2006 riep de Onderwijsinspectie zelfs alle basisscholen op tot letterkennis in de groepen 1 en 2. Toch worden kinderen gemiddeld rond 6,5 jaar pas leesrijp. Pas dan hebben ze iets aan letters. Niet-leesrijpe kinderen die in juni 18 letters blijken te kennen, zijn na de zomervakantie meer dan de helft vergeten Maar de Onderwijsinspectie vindt lettertraining aan kleuters goed onderwijs en grijpt niet in.
Een ander voorbeeld is de Citospellingstoets voor eind groep 4, met woorden als /luit/-‘luid’ en /muu-run/-‘muren’ waar het gemiddeld kind pas in groep 6/7 aan toe is. Veel scholen trainen groep 4 daarom op de betreffende spellingsregels. Dat geeft op de korte termijn goede resultaten, maar daarna moeten ze de leerlingen nog zo’n jaar of twee blijven verbeteren vanwege de vele spellingsfouten: ‘hoet’ (‘hoed’ vanwege /hoetju/), ‘ze spelden’ (‘ze speelden’ vanwege ‘ze spelen’).
Weerzin tegen lezen
Gevolg van al die voortijdigheid is: weerzin tegen lezen en Nederlands, meer faalangst, minder gevoel voor eigenwaarde, afnemende leesvaardigheid; afgebrande leerkrachten vanwege herhaald uitleggen van wat maar niet beklijft en het alsmaar moeten verbeteren. Al die tijd en energie zouden beter besteed kunnen worden aan stof waar de leerlingen wél aan toe zijn.
Ten opzichte van de filosofisch beleden streefniveaus vielen de resultaten altijd al tegen. Volgens de dominante richting werd dan steeds aanbevolen om iets nóg vroeger aan te bieden. Daarmee wordt een neerwaartse spiraal in stand gehouden.
Onderwijstests versus proeven
De kiem van het verkeerde toetsen ligt in het Cito dat rond 1960 is begonnen. Een test is doorgaans een meerkeuzetoets. Er komen slechts afwijkingen van een gemiddelde uit, terwijl het misschien alleen gaat om onderling verschillende ontwikkelingsfasen van kinderen.
Elke leerling ontwikkelt zich, ook in de schoolvakken: een kleuter heeft niets aan letterkennis, een jong schoolkind wel; eerst kan een kind niet nagaan of het ‘hand’ of ‘hant’ moet zijn, daarna wel. Een test middelt eerst over alle kinderen, rijp en niet-rijp, en bepaalt daarna de afwijking van het gemiddelde voor elk kind afzonderlijk. Mogelijk was het kind rijp, maar kreeg het slecht onderwijs. Maar het kan ook niet-rijp zijn geweest. Beide soorten kinderen krijgen een ‘behandelplan’, wat bij een niet-rijp kind uiteraard zinloos is. Een kruipende zuigeling behandelt men toch ook niet om te gaan lopen.
Naast tests zijn er binnen het toetsgebeuren proeven. Rijpheid voor bepaalde schoolstof bepaalt men met rijpheidsproeven. Ze zijn houdbaar gebleken en op ontwikkelingspsychologische inzichten gebaseerd en kunnen dus – anders dan tests – verantwoord worden gebruikt in het onderwijs.
Dirk schrijft bijvoorbeeld DIRK, PAPA en MANON (zus). U schrijft met die letters het woord PARK. Als hij dit als ‘P, a, r, k’ leest, is hij niet leesrijp. Maar als hij ‘P, a, r, k; park’ leest, is hij wel leesrijp. Voor spellingsrijpheid bestaan soortgelijke proeven.
Verder zijn er vorderingsproeven zoals overhoringen, proefwerken en examens zonder meerkeuzevragen. Daarmee gaat men na in hoeverre een leerling de stof, waar hij rijp voor was, zich daadwerkelijk eigen heeft gemaakt.
Noodplan
In ons onderwijs speelt zich een tragedie af, met een lange voorgeschiedenis. Acht noodzakelijke, tegelijk te zetten stappen zijn volgens mij:
- Alle betrokkenen wijzen niet elkaar als schuldige aan maar erkennen dat ze slachtoffer zijn van de geschiedenis, huilen samen uit en beginnen opnieuw. Voortaan houden ze rekening met de ontwikkelingsfasen van het kind en doen rijpheidsproeven en houden vorderingsproeven zonder meerkeuzevragen.
- De leerkrachten worden weer meester over het lesgeven.
- Er komt een gekozen lichaam van basisschoolleerkrachten dat voor elke basisonderwijsmaatregel en -wetswijzing geraadpleegd dient te worden door de regering.
- De pabo’s leiden weer op in de theorie en de praktijk van de ontwikkelingsfasen.
- De onderwijsinspectie controleert of een school elk kind in zijn psychologische ontwikkeling volgt.
- De onderwijsinspectie erkent alleen nog proeven als geldige en betrouwbare meetinstrumenten.
- Het Cito maakt slechts proeven of sluit de deuren.
- De regering en de Tweede Kamer spreken uit dat dit de laatste structuurwijzigingen zullen zijn en dat er alleen nog bijstellingen komen voor hobbels die zich ongetwijfeld zullen voordoen.
Dr. Ewald Vervaet is als wis- en natuurkundige en als ontwikkelings- en leespsycholoog verbonden aan Stichting Histos te Amsterdam. Zie verder hierover zijn boek Basisonderwijs zonder basis (2016).